Vorige week heeft de staat Israël voor het eerst in de geschiedenis geld overgemaakt voor de salarissen van vijf niet-orthodoxe rabbijnen. In 2005 stapte reformrabbijn Miri Gold met het Israel Religious Action Center (IRAC) naar het hooggerechtshof, waarbij ze gelijke financiering van religieuze leiders eisten.
In juni 2012 stelde het hof het IRAC in het gelijk en bepaalde dat de staat de rabbijnen in kwestie moet erkennen en betalen. In eerste instantie wilde de staat de rabbijnen alleen als ‘gemeenschapsleiders’ erkennen maar nu – achttien maanden na de gerech-telijke uitspraak – volgen ze uitspraak toch. Tegenstanders van het besluit deden alles om de implementering ervan uit te stellen.
De ultraorthodoxe Shas-partij is fel tegenstander van betaling van de rabbijnen uit fondsen van het ministerie van Religieuze Zaken. Als compromis worden de salarissen nu betaald door het ministerie van Cultuur en Sport. Rabbijn Gilad Kariv, directeur van de Reformbeweging, toont zich tevreden maar benadrukt dat de Israëlische regering niet-orthodoxe rabbijnen nog steeds niet volledig erkent. Van de zestig reformrabbijnen krijgen nu slechts vier een financiële bijdrage van de staat. De vijfde rabbijn is aangesloten bij de Conservative beweging.
Er ligt een verzoek bij het hooggerechtshof voor gelijke staatssalarissen voor álle rabbijnen. Reform- en conservative-rabbijnen komen nu alleen in aanmerking voor staatssalarissen als ze in niet-orthodoxe gemeentes leven (wat betekent dat ze niet in een grotere stad kunnen wonen), fulltime werken, ten minste veertig sjabbesavonden per jaar in hun synagoge aanwezig zijn en een congregatie leiden van ten minste 250 leden. Veel niet-orthodoxe rabbijnen in Israël zijn voor hun inkomen afhankelijk van lidmaatschapscontributies en donaties van zusterbewegingen in Noord-Amerika.