De laatste dagen waren voor mij een broeikas van emoties. Maandagochtend werd rabbijn Vorst 85 jaar. Dit werd gevierd met een Amstelveense sjoeldienst, met na afloop een ontbijt. Maar tussen sjoeldienst en ontbijt in: de mogelijkheid om de oudste rabbijn van Nederland, de nestor onder de rabbijnen, mijn leraar en vriend, mazzeltov te wensen. En aan mazzeltovs ontbrak het niet, dat is niet verbazingwekkend als je bedenkt hoeveel deze rabbijn met zijn dag en nacht meewerkende echtgenote Dobba voor Joods Nederland betekent, heeft betekend en met G’ds hulp nog zal betekenen. Ies: ad mea we esriem, tot 120!
En daarna: de herdenking van de vernietiging van het Apeldoornsche Bosch. Ik heb daar, voorafgaand aan de erg goede en deels zelfs persoonlijke voordrachten, een vraag beantwoord gekregen waarmee ik al jaren rondliep. Voor bijeenkomsten als deze is het van belang er goed gekleed uit te zien. Gestreken en schoon overhemd, gepoetste schoenen en een fatsoenlijk kostuum. Maar moet ik, als ik zit, mijn colbertje open of dicht hebben? En als ik sta tijdens mijn toespraak: open of dicht?
Moet ik, als ik zit, mijn colbertje open of dicht hebben? En als ik sta tijdens mijn toespraak: open of dicht?
Een van de hoogwaardigheidsbekleders wist die vraag te beantwoorden tijdens de vip-ontvangst voorafgaand aan de herdenking. Zittend open en staande dicht, werd uitgelegd, maar – en toen werd mijn kostuum bekeken – als iemand ‘een kostuum draagt met een dubbele rij knopen en tussen overhemd en jasje zit een giletje, zoals onze rabbijn dat heeft, dan moet het jasje ook tijdens het staan openblijven’, eindigde de man zijn textielcollege. Van een hoogwaardigheidsbekleder verwacht je natuurlijk wel dat hij of zij van alle markten thuis is, maar kennis van de textielmarkt had ik niet verwacht. Ik schoot toen maar even uit mijn rol (of juist in mijn rol?) en vroeg hem waaraan hij zijn kledingkennis ontleende, want ik had van de hoogwaardigheidsbekleder een rechtenstudie verwacht. Mijn verwachting bleek dan ook te kloppen, hij had rechten gestudeerd, maar als werkstudent had hij in de textiel gezeten.
De herdenking was natuurlijk dramatisch. Wat een misère! Na afloop naar huis en daarna snel via Schiphol naar Praag. Van het vliegveld werd ik daar netjes afgehaald, naar mijn hotel gebracht, van een viergangenmaaltijd voorzien midden in de nacht en de volgende ochtend: Theresienstadt. Aanwezig was, naast alle EU-parlementariërs, een overlevende van Theresienstadt die de verschrikkingen als kind had meegemaakt en nu probeert aan de wereld te vertellen wat feitelijk onbeschrijfelijk is. Mijn toespraak heb ik ter plekke een beetje moeten aanpassen. De overlevende, die uiteraard zijn verhaal had gedaan op het symposium voorafgaand aan de herdenking, had namelijk verteld dat hij had kunnen overleven omdat hij steeds vooruitdacht, naar de toekomst, en daardoor in staat bleek ongeschonden het concentratiekamp uit te komen, ook geestelijk. Of dat ‘ongeschonden’ helemaal klopt, weet ik niet. Ik waag dat te betwijfelen. Maar dat alle overlevenden in feite niet hebben overleefd, heb ik iets genuanceerder moeten vermelden om de overlevende niet tegen te spreken. Want hij had het overleefd en overleeft nog steeds door in zichzelf te geloven. Geweldig! Dat mag ik niet in twijfel trekken, zeker niet publiekelijk.
Daar stonden we dan: niet in de hel van Auschwitz, maar in Theresienstadt, een plaats die ‘beter’ zou zijn geweest, maar wat is ‘beter’? Meer overlevingskans?
Het is toch bijna onvoorstelbaar dat de buren het zagen en lieten geschieden? En toch is dit de realiteit
Vanmiddag, inmiddels woensdag, in het Tropenmuseum in Amsterdam een onbeschrijfelijk goede lezing van een pastoor die zich inzet om de moord op Joden in de voormalige USSR in beeld te brengen. Honderden massagraven. Verreweg de meeste ervan zijn onbekend gebleven, omdat niemand de moordpartijen heeft overleefd. Maar hoe kon het gebeuren? Hoe kon het dat de medeburgers het lieten gebeuren? Het is toch bijna onvoorstelbaar dat de buren het zagen en lieten geschieden? En toch is dit de realiteit. Buren keken toe, genoten van de moord op 2,2 miljoen medemensen, hun Joden. Kerken zwegen, terwijl ze zoveel hadden kunnen doen. Hoeveel mensen in Amsterdam toekeken en genoten had de priester niet bestudeerd, vermeldde hij fijntjes, maar overduidelijk.
Na afloop van de briljante en schokkende voordracht ving ik in het toilet een gesprek op. Een van de aanwezigen vertelde aan de ander dat de pastoor qua gesprekstechniek geweldig kundig was en z’n publiek wist te boeien. Hij wijdde uit over de kwaliteit van de speech en van de spreker als voordrachtskunstenaar. De presentatie had hun aangesproken, maar de inhoud was hun kennelijk ontgaan, want daarover werd geen woord gerept.
En terwijl ik de indrukwekkende lezing hoorde en zag, was Blouma naar Maastricht gegaan om de briet mila van de zoon van rabbijn en mevrouw Cohen bij te wonen. Vreugde en verdriet, helden en collaborateurs. genocide en geboorte. We moeten ermee leven …
Dit is een persoonlijk dagboek van de opperrabbijn en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie.