Het was een wonder: Pesach vieren met matses en wijn uit het Heilige Land, in 1945 in Theresienstadt. Als achtjarig jongetje maakte John Heymans het mee. Vele jaren later zou dat wonder nog een onverwachte apotheose kennen.
Door John Heymans
Op 4 september 1944 werd onze familie op transport gezet van Westerbork naar Oost-Europa. Het werd Theresienstadt. In maart 1945 was al duidelijk dat het einde van de oorlog in zicht was en dat de bevrijding een kwestie van enkele maanden zou zijn. Toch was de verrassing compleet toen de Duitse kampleiding meldde dat er zomaar, ineens, voor de komende Pesach kosjer le Pesach-voedsel beschikbaar was. Je kon je daar als familie voor inschrijven, maar er zat een addertje onder het gras. Er diende wel rekening mee gehouden te worden dat de hoeveelheden aanzienlijk kleiner zouden kunnen zijn dan het normale rantsoen, dat al aan de zeer krappe kant was. Mijn vader besloot dat risico te nemen en schreef ons in, wat hem op veel kritiek kwam te staan van vrienden in het kamp, die hem verweten onze gezondheid op het spel te zetten.
Pas later hoorden we dat mijn vader van een betrouwbare bron had gehoord dat het Deense Rode Kruis achter deze verrassende actie stond. Ik kan me nog goed herinneren hoe een week voor Pesach een paar legervrachtwagens met het Rode Kruis-embleem erop, het kamp kwamen binnengereden. Ik stond er als jongetje van acht vlakbij toen ze die uitlaadden en kon zo aan mijn vader vertellen dat het inderdaad was binnengekomen: matses, boter, kaas, gedroogde eieren, matsemeel, poedermelk, suiker en zelfs een fles wijn. En er was ook een Hagada, afkomstig van een of ander leger.
Kostbare schat
Toen het moment van verdelen van dat alles daar was, bleek dat maar weinig families het risico hadden durven nemen om zich op te geven. De kampleiding en medewerkers van het Rode Kruis besloten om de goederen alleen te verdelen onder de families die zich daarvoor hadden aangemeld. Ik hielp mijn vader de kartonnen dozen naar onze kamer te dragen. Het was veel! Zeker genoeg voor een week, voor ons gezin van vader, moeder, mijn tweelingzusje Wil en ik. Mijn ouders besloten spontaan een seider te organiseren, waarvoor ook vrienden en bekenden werden uitgenodigd. Deze Pesachweek in Theresienstadt staat in mijn geheugen gegrift. Het was de enige, korte periode tijdens de Shoa, dat ik geen honger had.
‘Het was de enige, korte periode tijdens de Shoa, dat ik geen honger had’
De fles wijn werd door mijn ouders behandeld als een kostbare schat. Ze bekeken hem van alle kanten. Ik vroeg wat er zo bijzonder aan was. “Als je wat ouder bent en wat meer van de geschiedenis van het jodendom hebt geleerd, zal je begrijpen wat deze wijn voor ons betekent. Hier, in deze tijd, op deze plaats: Theresienstadt,” was het antwoord. “Waar komt-ie vandaan?” vroeg ik. “Uit Palestina.”
Dat zei me niets. Ik had lange periodes ondergedoken gezeten, bij verschillende niet-Joodse onderduikouders en wist niets van geschiedenis, zeker niet van de Joodse. Pas veel later begreep ik dat het voor mijn ouders een wonder was dat wij in een concentratiekamp, waar dagelijks mensen stierven van uitputting, honger en ziektes, een seideravond konden vieren met voldoende eten, kosjer voor Pesach, en met wijn uit erets hakadosj, ons Heilige Land. Maar die seideravond staat me bij als de dag van gisteren. Toen mijn vader kidoesj had gemaakt, vertelde hij onze gasten dat de wijn uit Palestina kwam. Iedereen kreeg een slokje. Ik zag de ontroering. Tijdens het lezen van de Hagada trok mijn vader de vergelijking: “Toen waren we slaven van de farao in Egypte, nu zijn wij slaven van Hitler in Theresienstadt. Toen, zo’n drieduizend jaar geleden heeft Kadosj Baroech Hoe, zoals in de Hagada staat beschreven, ons met krachtige hand en uitgestrekte arm bevrijd. Zo zal hij ons nu ook bevrijden.”
Ook de wens aan het einde van de Hagada: Volgend jaar in Jeruzalem! kreeg deze avond voor velen een bijzondere betekenis.
Geen antwoord
Natuurlijk vroegen velen zich na deze seideravond af hoe het mogelijk was dat we aan een goedgevulde, kosjere seidertafel konden zitten, met wijn uit Palestina. Mijn vader moest het antwoord schuldig blijven, maar vooral de orthodoxe gasten zagen hier de hand van God in. Die uitleg was niet voor iedereen bevredigend. Alle jaren daarna was het mijn vaders gewoonte om tijdens de seider dit verhaal van Pesach in Theresienstadt te vertellen. En al die jaren kwam weer dezelfde vraag: hoe was dit mogelijk geweest? Telkens moest mijn vader tot zijn spijt bekennen dat hij het antwoord niet kende. Nadat hij overleden was nam ik het op me om het verhaal te vertellen. En ook ik kreeg altijd weer diezelfde vraag en kon er geen antwoord op geven.
Tot zeventig jaar later. Toen kreeg ik volkomen onverwacht, ongevraagd een volledige verklaring voor die onvergetelijke belevenis. Vorig jaar aan de seider heb ik het eindelijk voor het eerst kunnen vertellen aan de aanwezige familie.
Al 25 jaar speel ik golf op de golfclub in het Israëlische Caesarea. Dat doe ik met vaste partners. Ik ben de jongste. We hebben alle drie de oorlog overleefd en in de loop der jaren wissel je na het golfen weleens verhalen uit, ook over wat je is overkomen tijdens de Shoa. Zo kwam het dat ik op een middag vertelde over de Pesach in Theresienstadt in 1945. Een van mijn vrienden nam na afloop het woord. Hij voelde zich zeer verbonden met mijn verhaal, vertelde hij, en hij wilde wel het een en ander verklaren. Hij had in de oorlog namelijk actief meegevochten als lid van de Joodse Brigade. Daarover had hij al eerder verteld, maar hierover nog nooit.
Goede banden
“Toen wij begin 1945 met onze eenheid in Noord-Italië zaten,” begon hij, “kregen we officieel bezoek van een aantal Rode Kruis-functionarissen. Ze waren op zoek naar iemand die verantwoordelijk was voor onze voorraden en rantsoenen. Ik was die persoon. De mensen van het Rode Kruis vertelden het volgende. Zij hadden ondanks de oorlog goede banden onderhouden met de Duitse legerleiding van een concentratiekamp in Tsjechoslowakije. Het Rode Kruis stuurde er ieder half jaar een delegatie naartoe om zich op de hoogte te stellen van de levensomstandigheden. De naam van het kamp wilden de Rode Kruisers niet noemen, want de oorlog was nog niet voorbij en het kamp was nog in Duitse handen. Tijdens het laatste bezoek had het Rode Kruis een verzoek gekregen om kleine hoeveelheden eten, kosjer le Pesach, aan te leveren zodat dat in het kamp kon worden uitgedeeld. De Deense Rode Kruisers hadden positief geantwoord en vervolgens het initiatief genomen om de zaken te leveren.
Het geallieerde legerrabbinaat werd op de hoogte gesteld en dat vroeg of er ook was gedacht aan kosjere wijn voor de kidoesj. Omdat de initiatiefnemers vooral niet-Joden waren, hadden ze dat over het hoofd gezien. Groot probleem. Waar haalde je zo snel, in oorlogstijd, kosjer le Pesach-wijn vandaan? Het legerrabbinaat adviseerde zich te wenden tot de Joodse Brigade in Italië, om te zien of daar wat flessen ‘gesjnord’ konden worden.
Zo kwamen de Rode Kruis-vertegenwoordigers opdagen bij wie later mijn golfpartner zou zijn. Hun verzoek werd meteen ingewilligd. Mijn golfpartner had persoonlijk twee kratjes wijn in de jeep van het Rode Kruis gezet. Daarna trok het Rode Kruis verder om andere ingrediënten te verzamelen. Mijn golfpartner vertelde dat hij nooit bevestiging had gekregen of de kratjes op de plaats van bestemming aangekomen waren. Tot nu. En hoe blij hij was te horen dat het proeven van die wijn, door zijn eenheid geschonken, die seider in Theresienstadt zo bijzonder had gemaakt. Hoe het nieuwe moed en kracht had gegeven om de laatste maanden tot de bevrijding het geloof in een betere en vrijere wereld niet te verliezen. Mijn vader heeft die altijd weer terugkerende vraag nooit kunnen beantwoorden. Ik kan dat nu wel.
John Heymans is bewoner van Beth Juliana in Herzlia, Israël.