Dit artikel verscheen eerder in NIW 2 – 5780 / 2019
Verlangen naar een Joods thuisland is er sinds het ontstaan van de diaspora altijd geweest. In de negentiende eeuw begon die wens dankzij een aantal visionairs luider te klinken. Dat deden deze grondleggers op verschillende manieren. In een zesdelige serie komt een aantal van die pioniers aan bod. Deze keer in dit eerste deel de beroemdste: Theodor Herzl.
Succes heeft vele vaders en weinig politieke ideeën zijn zozeer in hun opzet geslaagd als het zionisme. Waar qua leeftijd vergelijkbare ideologieën reeds lang naar de mesthoop van de geschiedenis zijn verwezen – het criminele fascisme en communisme – of slechts in sterk afgezwakte vorm voortbestaan, zoals het ongebreidelde liberalisme en het zo snel naar totalitarisme neigende socialisme, leeft het zionisme in bijna ongewijzigde vorm voort. Niet als abstracte filosofie, maar in de praktijk in een democratische staat, in een dynamische samenleving.
Meer dan zeventig jaar na de verwezenlijking van het kerndoel van de zionistische gedachte, de stichting van de staat Israël, is de ideologie van Theodor Herzl, Max Nordau, Chaim Weizmann en zo veel anderen springlevend. Niet dat zij niet zonder critici is; er is geen staat op aarde die zo onder vuur ligt, letterlijk en figuurlijk, als de Joodse. Maar het is juist die kritiek, om niet te zeggen haat, die het voortbestaan van het zionisme garandeert. Elke antisemiet die zich probeert te vermommen als antizionist, draagt bij aan de levensduur van een streven dat al in 1948 als voltooid beschouwd had kunnen worden. Elke uiting van Jodenhaat, waar dan ook ter wereld, toont het belang van de staat Israël en het voortbestaan van de filosofie achter die staat.
Stichten en ondersteunen
Zoals gezegd, succes heeft vele vaders en het zionisme is daarop geen uitzondering. In deze serie lichten we er een zestal uit dat in onze ogen representatief is voor de verschillende aspecten van deze uniek ideologie: politiek, religieus, cultureel, militair, enz. Maar voor we beginnen met een portret van de centrale figuur, de pater familias van de zionistische familie, moeten we beginnen met een definitiekwestie. Want wat is zionisme precies? De Encyclopaedia Britannica definieert: “(Een) Joods nationalistische beweging die als doel had het stichten en ondersteunen van een Joodse nationale staat in Palestina, het oude thuisland van de Joden.”
Het eerste deel van de definitie, ‘het stichten’, en het gebruik (in het Engels) van de voltooid verleden tijd suggereren dat zionisme een afgesloten proces is, maar we weten dat zolang het bestaansrecht van Israël op grote schaal wordt ontkend en in het bestaan bedreigd, het tweede deel, het ‘ondersteunen’ van levensbelang is. Er is dus sprake van een waterscheiding: vóór 15 mei 1948 ging het om het stichten, sindsdien om het ondersteunen van de Joodse staat. Deze serie over de ‘vaders van het zionisme’ is beperkt tot de situatie van voor de onafhankelijkheidsverklaring. Theodor Herzl wordt in die door David Ben-Goerion voorgelezen verklaring de ‘geestelijke vader van de Joodse staat’ genoemd, hij wordt gezien als de stichter van het moderne of politieke zionisme, en hij is de beroemdste en belangrijkste zionist uit de geschiedenis. Maar Herzl was zeker niet de eerste. De idee om naar het Heilige Land terug te keren, is al zo oud als de diaspora – ‘volgend jaar in Jeruzalem!’- zelf. Zo wendde de zestiende-eeuwse diplomaat en bankier Josef Nasi zijn invloed bij het Ottomaanse hof aan om Safed en Tiberias met Joodse migranten te bevolken. In de eeuwen daarna was het proto-zionisme vooral religieus en messiaans van aard. Deze bewegingen sloegen nauwelijks aan en werden door de meeste Joden als ketters beschouwd.

Wanhoop
Dit veranderde in de loop van de negentiende eeuw. Emancipatie van de Joden in Europa leidde tot een nieuw zelfbewustzijn. Een deel van de Joodse elite volgde het nationalistische voorbeeld van hun Europese tijdgenoten: zonder staat geen volk, luidde hun motto. Opvallend hierbij was dat – anders dan Herzl – deze vroege zionisten hun staat niet als veilige haven voor vervolgde Joden zagen, daarvoor leek met het optimisme van het midden van de negentiende eeuw ook weinig aanleiding. Het ging de Europese Joden beter dan ooit, zelfs in Rusland verbeterde hun positie onder leiding van de verlichte tsaar Alexander II sterk. Datzelfde optimisme was ook de reden dat het pre-Herzl-zionisme niet van de grond kwam. Als er geen bittere noodzaak was, waarom zouden de Europese Joden dan huis en haard verlaten om ver weg een onzeker bestaan op te bouwen tussen vijandige Arabieren, onontgonnen woestijn en door malariamuggen bevolkte moerassen?
Herzls moderne zionisme was niet gebaseerd op religie maar op noodzaak. De Joodse staat zou dienst doen als veilige haven
Rond 1880 sloeg het optimisme dat de emancipatie had veroorzaakt om in wanhoop. In Rusland, waar vijf miljoen Joden woonden – verreweg de grootste gemeenschap op aarde – werd de tsaar opgevolgd door zijn zoon Alexander III, een rabiate antisemiet. Anti-Joodse wetgeving en pogroms maakten het leven ondraaglijk en in Odessa organiseerde een groep intellectuelen rond de arts Leon Pinsker zich. Zij noemden zich de Chovevee Tsion, de liefhebbers van Zion. De chovevee organiseerden deels de eerste alia, maar deze mondde uit in een deceptie. De Russische Joden hadden te weinig financiële middelen om een grootscheepse migratie naar Palestina op gang te brengen en de migranten waren niet bestand tegen de weerbarstige natuur in het Heilige Land. Men besefte al snel dat er hulp van Centraal- en West-Europese Joden zou moeten komen. Zij hadden immers de middelen – financieel, politiek en organisatorisch – om een succesvolle internationale beweging op te zetten.
Ondanks het uiteindelijke praktische falen van de Chovevee Tsion was hun beweging van een nauwelijks te overschatten belang. Zonder hen had Herzls politieke zionisme nooit haar enorme successen behaald. Negentig procent van de gedelegeerden die deelnamen aan het Eerste Zionistische Congres in Basel in 1897 waren chovevee. Onder hen Nathan Birnbaum, uitvinder van de term zionisme, en Chaim Weizmann, later Israëls eerste president. Het wachten was op de juiste leider, de man die de visie van de vroege zionisten wereldwijd voor het voetlicht kon brengen. Het wachten was op Theodor Herzl. Maar, zoals Howard Sachar het in zijn Geschiedenis van Israël verwoordt: “Tegen de tijd dat Herzl ten tonele verscheen, ontmoette hij in Europa en Noord-Amerika de kern van een respectabele Zionistische beweging.”
Toonbeeld van assimilatie
Het beroemdste verhaal over Herzls ‘bekering’ tot het zionisme is waarschijnlijk verzonnen of tenminste overdreven (zie pagina 20 voor zijn levensloop). Als correspondent in Parijs van de Weense krant Neue Freie Presse versloeg Herzl vanaf 1894 de Dreyfus-affaire, waarin een Joodse officier onschuldig van hoogverraad werd beschuldigd en tot een levenslange celstraf op Duivelseiland werd veroordeeld. Het verhaal gaat dat Herzl bij demonstraties tegen Dreyfus zo geschokt was door de leuze ‘Dood aan de Joden’ dat hij tot de conclusie kwam dat er geen toekomst was voor zijn volk in Europa en dat het stichten van een eigen staat en massale emigratie naar die staat de enige oplossing voor het ‘Joodse vraagstuk’ was. Inmiddels betwijfelen veel historici of het echt de Dreyfus-affaire was die Herzl aan het denken zette. Het is aannemelijker dat antisemitische ontwikkelingen in zijn thuisstad Wenen dat deden, maar waarschijnlijk begreep Herzl het belang van een krachtige anekdote bij de verspreiding van een idee – denk aan Newtons appel of Archimedes’ badwater.

Historicus Simon Schama spreekt van ‘een geval van achterwaartse projectie’. Eigenlijk was Theodor Herzl de misschien wel minst voor de hand liggende kandidaat om het zionisme tot grote hoogte te stuwen, die uiteindelijk zou culmineren in de stichting van de staat Israël. Herzl sprak geen Hebreeuws, had niets dan minachting voor het Jiddisch – hij noemde het een ‘geheime gettotaal voor gevangenen’ – en was een toonbeeld van assimilatie, vooral met de door hem zo bewonderde Duitse cultuur. In 1892 schreef hij in een brief dat de Joden zich het best tot het christendom konden bekeren, een standpunt waarvan hij een paar jaar later afstand nam en afdeed als een uit wanhoop geboren jeugdzonde. Met het Joodse geloof toonde hij nauwelijks enige affiniteit.
In dat opzicht was Herzl de ultieme stem van het moderne zionisme, een ideologie die gebaseerd was op noodzaak, niet zozeer op nationalisme en zeker niet op religie. Het onuitroeibare antisemitisme was de drijfveer achter het streven naar een Joodse staat, die vooral als veilige haven voor Joden over de hele wereld, maar vooral uit Europa, dienst zou doen. Herzl werd al jong met zijn neus op de feiten gedrukt, tijdens zijn tijd op het gymnasium in Boedapest werd hij geconfronteerd met antisemitische beledigingen. Als student in Wenen werd hij lid van de Burschenschaft Albia, een conservatieve studentenvereniging. Toen een herdenkingsdienst voor componist Richard Wagner uitliep in een nationalistische bijeenkomst vol Jodenhaat, verliet de jonge Theodor de vereniging. In zijn dagboek schrijft Herzl hoe hij worstelde met het antisemitismevraagstuk en de toekomst van het Europese jodendom, hoe deze kwesties ‘aan hem vraten’.
‘In Basel heb ik de Joodse staat gesticht. Als ik dat vandaag hardop zou zeggen, zou ik universeel gelach als antwoord krijgen’
Oplossing
Het zou tot de publicatie van Der Judenstaat in 1896 duren voordat Herzl met een oplossing kwam. Het boekje, met een ondertitel die een bittere voorspelling lijkt van de terminologie die de nazi’s zouden gebruiken voor hun Holocaust: Versuch einer modernen Lösung der Judenfrage, werd een sensatie. De vraag is precies waarom – zoveel nieuwe ideeën waren er nu ook weer niet in te vinden, het pamflet had evengoed van de hand van Pinsker afkomstig kunnen zijn. Maar ergens raakte het een snaar, verwoordde het perfect het gevoel van noodzaak en haast dat veel Joden aan het einde van de negentiende eeuw met zich meedroegen. Misschien was het de zelfverzekerde stijl van Herzl – een aan arrogantie grenzende houding waarmee hij ook buiten het papier indruk maakte – en de recht-voor-zijn-raaptaal die hij hanteerde. Wie Der Judenstaat leest, vraagt zich niet langer af waarom een Joodse staat noodzakelijk is en hoe die in vredesnaam ooit gesticht kan worden. Nee, Herzl verleidt de lezer tot een heel andere vraag: waarom niet, en vooral waarom nóg niet?
Er zijn veel citaten in Der Judenstaat te vinden die ook vandaag de dag niets van hun waarde hebben verloren, maar de kern was en is de eeuwigheid van het antisemitisme. Niets is ertegen bestand: niet isolatie, niet assimilatie, niet eens bekering – vroeg of laat steekt het altijd weer de kop op. Dus is er maar een logische oplossing: een eigen staat voor een eigen volk. Want dat zijn de Joden, benadrukt Herzl keer op keer: “Wir sind ein Volk. Ein Volk.” Voor zijn Jodenstaat kwamen twee plaatsen in aanmerking, vond Herzl: Palestina en Argentinië.
Dat laatste bleek een vergissing die al werd rechtgezet bij het Eerste Zionistische Congres dat slechts een jaar later onder leiding van Herzl – al was het congres oorspronkelijk niet zijn idee was het wel degelijk zijn dadendrang die het mogelijk maakte – in Basel werd gehouden. Niets Argentinië: “Het zionisme streeft voor het Joodse volk naar de stichting van een publiekrechtelijk gewaarborgde thuishaven in Palestina,” luidde het eerste programmapunt van het congres. Na afloop schreef Herzl met kenmerkende zelfverzekerdheid in zijn dagboek: “In Basel heb ik de Joodse staat gesticht. Als ik dat vandaag hardop zou zeggen, zou ik universeel gelach als antwoord krijgen. (…) Over vijftig jaar zal iedereen dit inzien.” Zijn voorspelling was bijna op het jaar af exact.
Het ‘Oegandaplan’
Een jaar later, in 1898, sprak Herzl met de Duitse keizer Wilhelm II over zijn plannen, eenmaal in een paleis in Istanboel en de tweede keer in een keizerlijke tent net buiten de muren van Jeruzalem. Met zijn inmiddels bekende zelfvertrouwen stelde hij de keizer voor hem van zijn lastige Joden af te helpen. “De antisemieten zullen onze betrouwbaarste vrienden, de antisemitische landen onze bondgenoten zijn,” schreef hij in zijn dagboek. In dit opzicht stelde Wilhelm Herzl teleur, want hoewel zonder enige twijfel antisemiet, toonde de keizer zich niet bereid de zionistische zaak bij te staan. Hetzelfde gold voor de Ottomaanse sultan Abdelhamid II, die Herzls voorstel met Joods geld de buitenlandse schuld van zijn rijk af te betalen in ruil voor het recht zich in Palestina te vestigen, van de hand wees. Hoewel onsuccesvol in zijn pogingen de twee heersers te overtuigen, gaf het enkele feit dat hij erin was geslaagd met hen oog in oog te staan, Herzl zo veel autoriteit dat zijn positie als onbetwiste leider van het zionisme gecementeerd was.

Toch liep die autoriteit forse schade op toen Herzl tegen het programma van het Eerste Zionistische Congres in zich achter het ‘Oegandaplan’ schaarde. De Britse minister van Koloniale Zaken Joseph Chamberlain kwam op de gedachte de Europese Joden 13.000 vierkante kilometer als thuisland te geven in Oost-Afrika toen hij een treinreis door het gebied maakte. Oeganda als alternatief voor het land waar het Joodse volk en cultuur waren geboren, lijkt een lachwekkende suggestie, dus waarom stemde Herzl ermee in? Het antwoord op die vraag is in één plaatsnaam samen te vatten: Kisjinev.
In deze Russische (tegenwoordige Moldavische) stad vond in april 1903 een pogrom plaats waarbij 49 Joodse mannen werden vermoord en honderden vrouwen verkracht. Hoewel niet groter dan veel andere pogroms, leidde Kisjinev tot een uitbraak van wanhoop onder veel zionisten en zeker bij hun leider. Misschien voelde Herzl zijn gezondheid verslechteren en was er daarom extra haast geboden bij het vinden van een oplossing voor zijn ‘Joodse vraagstuk’. Feit was dat zijn beslissing zich achter het heilloze Oegandaplan te scharen voor een scheuring in de zionistische beweging zorgde, die pas bij het Zevende Congres in 1905 met de definitieve verwerping van het voorstel gelijmd zou worden.

Hartenbloed
Herzl zou dit niet meer meemaken. Gediagnosticeerd met een hartkwaal, verergerd door oververmoeidheid en mogelijk een longontsteking, stierf de Tsozee HaMedina, de ‘ziener van de staat’ zoals hij in Israël wordt genoemd, op 3 juli 1904 in het Oostenrijkse Reichenau an der Rax. Op zijn doodsbed nam hij afscheid van zijn volgelingen: “Groet hen allen van mij en zeg hen dat ik mijn hartenbloed voor mijn volk heb gegeven.” Herzl wilde in een eenvoudige ceremonie begraven worden naast zijn vader op de begraafplaats van Döbling in Wenen, maar zesduizend rouwenden zorgden voor een lange, ongeorganiseerde ceremonie. Vijfenveertig jaar later werd hij conform zijn wensen herbegraven op de top van de naar hem genoemde heuvel in Jeruzalem.
Herzls bekendste spreuk luidt: “Wenn Ihr es wollt, ist es kein Märchen” – als jullie iets willen, is het geen sprookje
Theodor Herzl werd niet ouder dan 44 jaar. Liefdesgeluk zou hij nooit kennen, zijn huwelijk met de rijke Weense Julie Naschauer, die nauwelijks interesse toonde in Theodors levenswerk, was afstandelijk en ongelukkig. Het hele gezin deelde in hun misère. Dochter Paulina stierf in 1930 aan een heroïneoverdosis, zoon Hans – die Herzl had geweigerd te laten besnijden – pleegde zelfmoord op de dag van zijn zusters begrafenis. Het derde kind, Margarethe (bijgenaamd Trude), was chronisch depressief en werd in Theresienstadt door de nazi’s vermoord. Echtgenote Julie stierf in 1907, slechts drie jaar na Theodor, in een psychiatrisch ziekenhuis.
Al dit ongeluk staat in schril contrast met het enorme succes dat Herzls beweging in de decennia na zijn dood zou hebben en dat tot op de dag van vandaag voortduurt. Hoewel hij in Der Judenstaat keer op keer bepleitte dat zijn project allesbehalve een utopie was, publiceerde hij in 1902 de roman Altneuland, een schets van zijn beeld van de ideale samenleving die zijn Jodenstaat moest worden. De titel Altneuland werd de inspiratie voor de naam van Israëls grootste en in veel opzichten belangrijkste stad: ‘Tel’ is het oude, ‘Aviv’ (lente) is het nieuwe. Van het titelblad van deze roman komt Herzls wellicht bekendste spreuk: “Wenn Ihr es wollt, ist es kein Märchen”, als jullie iets willen, is het geen sprookje. Ongetwijfeld was het dit motto dat David Ben-Goerion, de man die leiding gaf aan het verwezenlijken van Herzls droom, inspireerde tot zíjn meest geciteerde uitspraak: “Wie niet in wonderen gelooft, is geen realist.” Herzl zelf had het niet beter kunnen verwoorden.
Het leven van Theodor Herzl
1860 Herzl wordt op 2 mei 1860 geboren in Boedapest, op een steenworp van de befaamde Dohánystraat Synagoge.
1878 De familie Herzl verhuist naar Wenen; Theodor studeert rechten aan de universiteit van de Oostenrijkse hoofdstad, maar legt zich toe op journalistiek en literatuur.
1889 Huwelijk met Julie Naschauer. Hoewel ongelukkig levert het drie kinderen op: Paulina, Hans en Margarethe.
1891 Herzl wordt correspondent in Parijs voor Neue Freie Presse. 1894 Hij verslaat de Dreyfusaffaire.
1896 Der Judenstaat verschijnt. Herzl probeert in Istanboel een audiëntie te krijgen bij de Ottomaanse sultan. Dit mislukt, maar zijn poging levert hem internationaal veel aandacht en autoriteit op.
1897 Herzl richt in Wenen de zionistische krant Die Welt op. Van 29 tot 31 augustus zit hij het Eerste Zionistische Congres voor in Basel, Zwitserland.
1898 Eerste bezoek aan Jeruzalem; in Palestina spreekt Herzl met de Duitse keizer Wilhelm II.
1901 Herzl biedt sultan Abdelhamid II aan de Ottomaanse buitenlandse schuld te betalen in ruil voor een Joods thuisland in Palestina. De sultan weigert.
1902 Publicatie van Herzls roman Altneuland, een schets van hoe de Joodse staat eruit zou moeten zien.
1903 Pius X weigert het zionisme te steunen, ondanks Herzls pogingen de paus hiertoe te bewegen. Na de schokkende pogrom van Kisjinev omhelst Herzl het ‘Oegandaplan’, wat leidt tot een schisma binnen de zionistische beweging.
1904 Op 3 juli sterft Theodor Herzl in Reichenau an der Rax, Oostenrijk, en wordt begraven in Wenen.
1949 Theodor Herzl wordt herbegraven op de naar hem genoemde heuvel Mt. Herzl in Jeruzalem
Dit is het eerste deel van de serie Vaders van het zionisme. Lees hier deel twee.