Aflevering 4: Claudia Roden uit Egypte
Voor wie Claudia Roden (Caïro, 1936) alleen kent als degene die wereldwijd de keuken uit het Midden-Oosten op de kaart zette kan het ontstaan van haar carrière als kookboekenauteur en culinair specialist als een verrassing komen. Roden werd in Caïro geboren in een Joodse familie, die in de jaren vijftig gedwongen was Egypte te verlaten. Claudia en haar beide broers studeerden op dat moment in Londen. Hun ouders waren ineens vluchtelingen geworden, voegden zich bij hen en hun huis werd een verzamelplaats voor lotgenoten uit de uitgebreide Egyptisch-Joodse gemeenschap. Voor de ontwortelde vluchtelingen, onzeker over hun toekomst, werd voedsel een houvast. Terwijl ze in het thuisland hun favoriete recepten trots geheim hielden, lieten ze dat in de Britse hoofdstad los. De vertrouwde gerechten werden een directe link naar het verleden. Claudia wist instinctief dat dit haar levensopdracht was: recepten verzamelen en zo een verloren wereld in leven houden. “Al waren we alles kwijt, onze recepten konden ze niet van ons afpakken. Kookboeken waren er niet, soms was er iets op een papiertje gekladderd, maar de meeste mensen bewaarden de recepten in hun hoofd. De gemeenschap was een mozaïek van families uit de hele Ottomaanse en mediterrane wereld, de recepten waren dan ook enorm gevarieerd. Sommige kennissen hadden geen idee in welk land ze de volgende week zouden zijn en of ze elkaar ooit nog zouden zien. In die grote ontreddering wisselden ze recepten uit met de woorden: ‘Misschien zien we elkaar nooit meer. Hiermee kan ik aan je denken.’ Ze waren dolblij dat ik hun familierecepten documenteerde.”

Roden greep haar zelfopgelegde opdracht met beide handen aan. Na tien jaar onderzoek leidde het tot de publicatie van A Book of Middle Eastern Food (1968), het allereerste boek over dit onder werp, in een tijd dat die keuken nog als min of meer barbaars werd gezien. “Tijdens mijn research vond ik in de British Library alleen vertalingen van culinaire traktaten uit de dertiende eeuw. Nu zijn er honderden kookboeken uit de mediterrane wereld.” Tussen haar jonge kinderen in haar Londense keuken testte ze ingrediënten tot ze het perfecte recept had gevonden. Het boek kreeg tientallen succesvolle opvolgers, waaronder het standaardwerk The Book of Jewish Food (1997), in Nederland vertaald als De Joodse keuken. Bekende foodies als Yotam Ottolenghi komen er ruimhartig voor uit dat ze schatplichtig aan haar zijn. Die grandioze carrière is dus direct te herleiden naar haar verleden als vluchteling uit Egypte.

De tweede uittocht
De geschiedenis van Joden in Egypte kent verschillende fasen. Er is al bewijs van Joodse aanwezigheid in de Bronstijd. Het buurland van Kanaän, zoals het land Israël vroeger heette, was een makkelijke uitvalsbasis voor de Hebreeërs. Voor een Joods slavenbestaan en een consequente uittocht is nooit wetenschappelijk bewijs gevonden. Tijdens de Ptolemaeïsche periode (305–30 voor de jaartelling) vestigden zich groepen Joden in Egypte, vooral rond Alexandrië, en verspreidden zich over diverse steden en dorpen. De opkomst van het christendom leidde in 414–415 tot pogroms in Alexandrië, waarbij naar schatting zo’n 100.000 Joden uit de stad werden verdreven en van hun bezittingen beroofd, en waarbij synagoges met de grond gelijk werden gemaakt. Ook gedwongen bekering tot het christendom kwam voor.
Onder de verschillende overheersers was hun lot weer anders. In de tijd van de Mammelukken gold de dhimmi-status, waarbij Joden en christenen als tweederangsburgers werden behandeld. De belasting die deze status moest opbrengen werd in deze periode verdubbeld. Ook werd een plan gesmeed om ‘alle Joden te verbranden’, wat op het laatste moment werd afgeblazen. Onder Ottomaans bewind was de positie van de Joden wisselend: soms rustig, maar in 1844 en 1881 gingen in Alexandrië de zogenaamde bloedsprookjes rond – de mythe dat Joden bloed van niet-Joodse kinderen in hun matses verwerkten. In het begin van de twintigste eeuw werd het land aantrekkelijk dankzij de positieve houding die de Britse heerschappij en koning Fouad I tentoonspreidden. Veel leden van de Joodse gemeenschap begonnen een vooraanstaande rol te spelen op economisch gebied. Hun totale aantal groeide van 25.000 naar 80.000 dankzij de aanvoer van nieuwe immigranten, onder wie Europese Joden die het opkomende naziregime ontvluchtten.

De opkomst van het zionisme werd een probleem. Er werd gewaarschuwd dat het stichten van een Joodse staat slechte gevolgen kon hebben voor de miljoen Joden in Arabische en moslimlanden. Zo’n veertig procent van de gemeenschap in Egypte vertrok, waarvan 14.000 mensen naar Israël. Na de Suezcrisis in 1956 werd een verklaring uitgegeven dat ‘alle Joden zionisten waren, vijanden van de staat en binnenkort het land uitgegooid zouden worden’. Circa 25.000 Joden werden gedwongen te vertrekken richting Noorden Zuid-Amerika, Israël en Europa. Ze konden bijna niets van hun bezittingen meenemen, behalve het equivalent van 200 dollar. Ook Rodens ouders viel deze behandeling ten deel. Ongeveer duizend Joden werden opgesloten in gevangenissen. In 1957 waren er nog 15.000 Joden over. Na de Zesdaagse Oorlog van 1967 volgde een nieuwe golf van geweld. Joodse mannen tussen de zeventien en zestig jaar werden het land uitgezet of opgesloten in gevangenissen, waar ze drie jaar lang werden vastgehouden en gemarteld. De overgebleven Joden vluchtten naar Israël, Brazilië, Frankrijk, de VS of Argentinië. In 2018 zijn er nog nauwelijks Joden in Egypte te vinden.

Gelukkige jeugd
Roden werd in Caïro geboren als Claudia Douek. “Drie van mijn grootouders kwamen uit Syrië, een uit Istanboel met Judeo-Spaanse roots.” Ze beleefde een gelukkige, beschermde jeugd. “We woonden in de Caïrose wijk Zamalek, een eilandje in de Nijl, met mijn ouders en broers en de Sloveens-Italiaanse nanny. Die nam een belangrijke plek in ons leven in: ze was dag en nacht bij ons en als ze haar dagelijkse gang naar de katholieke kerk maakte gingen we mee.” Er was meer personeel, zoals de kok, die ook het huishouden bestierde. Vrouwen kookten niet, dat was not done binnen de stand die de Doueks bereikt hadden. “Mijn moeder had de kok geleerd haar lievelingsgerechten te maken. Alleen als er een feestje was rolden we gevulde wijnbladeren en andere voedselpakketjes in de eetkamer, met alle nichtjes, zusjes en tantes.” Voor Roden was dat uiteindelijk de aanleiding om, als enige, ook zelf te gaan koken.

Tolerante familie
Het leven was overzichtelijk: de mannen werkten, de vrouwen waren bij elkaar, thuis of op een van de geliefde clubs. Er was een enorme, uitgebreide familie van neven, nichten, ooms en tantes die met elkaar optrokken. “Een tante had wel achttien kinderen. Het leek of iedereen mijn neef of nicht was.” Iedereen ging naar de synagoge, de jongere generatie at niet meer koosjer, maar er was grote tolerantie. Eén oom was zo orthodox dat hij vrouwen geen hand gaf, maar hij respecteerde zijn communistische neefjes. “Leden van de Joodse gemeenschap van Caïro kwamen uit de hele Ottomaanse wereld. Toen de opening van het Suezkanaal Caïro aan het eind van de negentiende eeuw tot een groot handelscentrum maakte, kwamen er nog meer groepen bij: Armeniërs, Grieken, Fransen, Britten. We leefden in harmonie met de moslims en christenen.” Frans was de lingua franca. “We hadden een prachtig leven, met veel opera en ballet. Onze favoriete stek was de Tewfekieh Tennis Club, een sportclub in Engelse stijl waar veel Joden kwamen. We speelden er golf, tennis en kaart en er werd gedanst. Er was ook een zwembad met Olympische afmetingen.” Roden brak er het record rugslag op de vijftig meter en werd zwemkampioen. “Onze ouders ontvingen veel gasten en deden kaartspelletjes bij elkaar thuis. Vrouwen brachten veel tijd samen door. Ze dronken thee en werkten aan hun petit point-borduurwerk, waarbij iedereen elkaars ontwerpen kopieerde.” Ze benadrukt dat de Doueks wel in goeden doen waren, maar absoluut niet rijk. “Rijk was de Joodse familie Smouha, die een hele stad bouwde, inclusief een voetbalclub. Er is zelfs nog steeds een Smouha Football Club in Alexandrië. Goed hadden we het wel; elk jaar gingen we naar Italië of Frankrijk en mijn boers konden in het buitenland studeren.”

Uitblinken in de keuken
Voedsel speelde een grote rol. “Het belangrijkste in het leven was gasten ontvangen, die kregen we dan ook voortdurend over de vloer. Er was altijd eten in de buurt, veel mezze en taarten. Wij aten voornamelijk Syrische gerechten vanwege mijn Syrische grootouders. Elke familie had zijn eigen repertoire en wilde de lekkerste hapjes serveren. Vrouwen werkten niet en konden maar in één ding uitblinken: wat er uit de keuken kwam – zelfs al maakten ze het niet zelf. Mijn eigen favorieten zijn voornamelijk Syrisch, zoals kibbeh (vleespasteitjes met een vleeskorst), tabouleh (salade van bulgur met peterselie), rijstgerechten en gevulde groenten. Maar er zijn ook Judeo-Spaanse gerechten waar ik van hou.”

Op haar vijftiende vertrok Roden naar een kostschool in Parijs. Toen zij en haar broers daarna in Londen studeerden (respectievelijk schilderkunst, geneeskunde en exacte vakken) kwam het moment dat hun ouders plotseling voor de deur stonden. Geen respectabele Egyptische burgers meer, maar ballingen die alles hadden moeten achterlaten. Over wat ze hadden meegemaakt lieten ze weinig los, maar de familie was alles kwijt: huizen, bedrijven. “Ons jongeren hield het materiële verlies niet zo bezig. Maar dat we nooit meer terug konden naar ons thuisland, niet meer samen konden zijn met onze familie en vrienden was ondenkbaar, verschrikkelijk.” Met grote veerkracht wisten haar ouders de draad op te pakken en hun leven opnieuw vorm te geven. Rodens vader had binnen een paar dagen een soort ‘kantoor’: een stoel en een telefoon in het kantoor van een bevriende zakenman, en startte een nieuwe zaak.

Roze bril
“Er wordt me gezegd dat ik door een roze bril naar Egypte kijk, omdat ik de ergste periode, toen de situatie voor de Joden dramatisch verslechterde, niet heb meegemaakt,” lacht Roden. “Ik heb dus alleen mooie herinneringen.” Vol liefde spreekt ze over de bezoekjes aan haar geboorteland, over contacten met moslimvrienden die het verlies van de Joodse gemeenschap betreuren. Antisemitisme kwam ze als kind in Caïro nooit tegen, ook niet toen ze later in Egypte terugkwam om over eten te schrijven en op uitnodiging van de internationale Chef’s Association seminars te geven. Ze beseft dat het nu anders is en dat Joden en Israël als de vijand worden gezien. “Misschien werden in de arme buurten Joden wel gediscrimineerd, maar wij niet. Pas in Engeland leerde ik wat antisemitisme was. Medestudenten spraken laatdunkend over ‘het nieuwe geld’. Dat waren de Joden, dat was ik. Ook mijn kleindochter kwam er recent in haar linkse vriendenkring pijnlijk mee in aanraking.” Toch is haar blik niet alleen positief gekleurd. “Na dertig jaar kwam ik voor het eerst in Caïro terug en liep de vertrouwde route van ons huis naar de club. Vroeger hoorden we uit de huizen het geroep van familieleden en vrienden die met ons mee wilden. We stopten dan, ze renden naar beneden en gingen mee. Ook nu verwachtte ik die gezichten van vroeger weer voor het raam te zien. Het besef dat we van elkaar gescheiden zijn, dat onze gemeenschap uit elkaar is gevallen is kwam hard binnen. Nooit meer samen naar de bioscoop, nooit meer naar Groppi om ijsjes te eten, geen picknicks meer met de familie. Nooit meer samen naar de piramides of het Café de Pigeons, waar we kleine, gegrilde duifjes aten. Het was pijnlijk duidelijk dat er een hele wereld is verdwenen.”
Roden: “Veel Joods-Egyptische vluchtelingen hebben contact met elkaar gehouden. We zijn een nostalgische groep en sturen elkaar foto’s van vroeger. Het verlies van onze wereld is een groot gemis. Maar naast het verdriet dat ik bij dat eerste bezoek voelde was er ook een enorme herkenning: de vertrouwde geur van de straat, van jasmijn. Dit was mijn plek. Ik voelde me als een vis in het water.”
Dit artikel verscheen eerder in NIW 31, 5778.