In 1492 begon vierhonderd jaar afwezigheid uit het land waar de Joden eeuwenlang werden vervolgd, maar waar ook hun cultuur tot haast ongekende hoogten reikte. Nu, ruwweg honderd jaar nadat de eerste Joden terugkeerden naar het Iberisch Schiereiland, gaat het hen opnieuw voor de wind, maar ook nu pakken donkere wolken zich samen aan de horizon.
Minstens 15.000, schat rabbijn Moshé Bendahán het aantal Joden in Spanje op dit moment. “Maar u weet, het hangt ervan af wie je telt en wie geteld wil worden,” voegt de voorganger van de Beth Yaakov-synagoge in Madrid er glimlachend aan toe. Bendahán poseert onwennig en bescheiden voor de foto, al is die bescheidenheid niet terecht. In 2006 ontving hij een prestigieuze prijs bij de jaarlijkse bijeenkomst van orthodoxe rabbijnen in Jeruzalem. Als de foto’s zijn genomen, verontschuldigt Bendahán zich: “Ik moet naar een briet mila.” Victoria Atlas, gids van het museumpje dat onder de synagoge is gevestigd, vindt de drukte van de rabbijn een goed teken: “We zijn een kleine, maar levendige gemeenschap.”

Bekering en verbanning
Klein is de Joodse gemeenschap in Spanje misschien, maar haar verleden is bijna zo roemrijk als zij bewogen is. De eerste bewijzen van Joodse aanwezigheid op het Iberisch Schiereiland gaan terug tot de 1e eeuw van de gewone jaartelling, kort na de verwoesting van de Tweede Tempel in het jaar 70. “Maar,” vertelt Atlas, “er zijn aanwijzingen dat er honderden jaren eerder al Joodse handelaren meekwamen naar Spanje op Phoenicische schepen.” Sommige geleerden interpreteren Obadja 1:20 zo dat de bijbelse plaats Sefarad aan Spanje refereert, wat de Spaanse Joden het predicaat sefardisch opleverde. Aanvankelijk leefden de Joden in Spanje (schattingen van hun aantal in die tijd lopen op tot 80.000) vreedzaam onder en naast de lokale bevolking, maar vanaf het moment dat de Romeinen in de 4e eeuw het christendom als staatsgodsdienst aannamen, kregen zij te maken met beperkingen.
Sommige geleerden interpreteren Obadja 1:20 zo dat de bijbelse plaats Sefarad aan Spanje refereert, wat de Spaanse Joden het predicaat sefardisch opleverde
De invasie van de heidense Visigoten in de 5e eeuw leek hieraan een einde te maken, maar toen ook zij zich bekeerden werd de situatie voor de Joden steeds moeilijker. Kinderen uit gemengde huwelijken werden onder dwang gedoopt en Joden mochten geen openbare ambten bekleden of seksuele relaties met christelijke vrouwen hebben. Ook begon onder de Visigoten de praktijk van gedwongen bekering en verbanning. Het Achtste Concilie van Toledo verbood zelfs besnijdenis en sjabbat. Aan het begin van de 8e eeuw was gedwongen bekering, doop onder dwang van Joodse kinderen en verbanning heel gewoon.

Isabel en Ferdinand
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de meeste Spaanse Joden de islamitische invasie van 711 als een bevrijding zagen. Onder de moslims kregen de Joden dezelfde status als christenen, als ‘mensen van het boek’ waren zij weliswaar niet gelijkwaardig aan islamieten, maar de beschermde dhimmi-status gaf Joden de kans zich te ontwikkelen op het gebied van handel, literatuur, filosofie en zelfs politiek. De eerste paar honderd jaar van moslimoverheersing in Spanje wordt gezien als de Joodse ‘Gouden Eeuw’, maar naarmate de christenen het schiereiland heroverden tijdens de reconquista, verslechterde de situatie – zowel in het christelijke als in het islamitische deel van Spanje. In 1066 koelden moslims hun woede op de Joodse vizier (minister) Jozef ibn Naghrela en zijn geloofsgenoten in Granada: Jozef werd gekruisigd en vierduizend Joden werden vermoord (hoewel latere historici vraagtekens zetten bij de hoogte van dit aantal).

Terwijl de liefde tussen moslims en Joden in het zuiden van Spanje was bekoeld, hadden de Joden het in het ‘bevrijde’, christelijke deel nog veel zwaarder. Hoewel sommige heersers (bijvoorbeeld Alfons de Wijze) de Joden bewonderden en beschermden, verslechterde de situatie door de eeuwen heen. Voordat de laatste pro-Joodse koning van Castilië en León, Peter, eigenhandig door zijn hal roer Hendrik II werd vermoord, zei deze: “Zo, waar is die Joodse hoerenzoon?” Antisemitische overheidsmaatregelen en pogroms waren schering en inslag, totdat de ‘katholieke koningen’ Isabel en Ferdinand in het zojuist door hen veroverde Alhambra van Granada met één pennenstreek een einde maakten aan bijna anderhalf millennium Joodse cultuur in Spanje. Het Verdrijvingsedict van 1492 stelde alle Spaanse Joden voor de keus: bekeren of vertrekken. Op dat moment waren er nog zo’n 100.000 praktiserende Joden in Spanje, de overgrote meerderheid had zich in de twee eeuwen ervoor bekeerd. Tussen de 50.000 en 80.000 Joden verlieten Spanje dat jaar, de meesten vluchtten naar Marokko, het Ottomaanse Rijk en de Nederlanden.
Principiële kwestie
Bijna vierhonderd jaar duurde de Joodse afwezigheid in Spanje, vierhonderd jaar waarin de Spanjaarden praktisch vergaten wat Joden waren. “Vreemd genoeg waren de eerste Joden die naar Spanje kwamen om te werken asjkenazisch en niet sefardisch,” vertelt Victoria Atlas. “Ze kwamen uit Duitsland, Hongarije en Frankrijk. Ze werden uitgenodigd om het bankwezen en de infrastructuur te ontwikkelen, zoals de oom van schrijver Franz Kafka, die in 1895 naar Spanje kwam.” Natuurlijk was het niet de bedoeling dat de Joodse ‘gastarbeiders’ zouden blijven. “Dat kon ook niet,” zegt Atlas, “zonder Joodse gemeenschap was er geen leven mogelijk. Waar zouden hun vrouwen naartoe gaan voor het mikwe? Wie kon hun zonen besnijden? Er waren geen kosjere slagers, geen synagogen, niets.”
Ze kwamen uit Duitsland, Hongarije en Frankrijk. Ze werden uitgenodigd om het bankwezen en de infrastructuur te ontwikkelen
Invloedrijke Europese Joden begonnen een campagne om de Spaanse regering te overtuigen Joden terug te laten keren. Dit was meer een principiële, politieke kwestie dan dat er grote behoefte bestond onder de sefardiem om zich in Spanje te vestigen. “Toen Spanje de grenzen opende, kwamen er slechts weinigen,” aldus Atlas, “toch was het een overwinning: eindelijk was dit land met zijn glorieuze Joodse geschiedenis weer toegankelijk.”
De nieuwe gemeenschap groeide voorzichtig, in 1920 werd de Comunidad Israelita in Madrid opgericht. Ondanks het feit dat generaal Franco tijdens de Burgeroorlog (1936-’39) streed om de ‘christelijke beschaving’ te verdedigen tegen ‘Joods-Moorse barbarij’, weigerde de latere dictator de nazi’s te helpen tijdens de Sjoa. Diplomaat Ángel Sanz-Briz, ‘de Engel van Boedapest’, redde de levens van meer dan vijfduizend Hongaarse Joden door hen van vervalste Spaanse papieren te voorzien. De fascistische regering in Madrid stond oogluikend toe hoe Spanje een belangrijke vluchtroute werd voor Europese Joden, van wie zich er een aantal blijvend vestigde na het einde van de oorlog.

Edict ingetrokken
Het was slechts een van de golven van Joodse herpopulatie. Al tijdens de koloniale oorlogen in Marokko aan het einde van de 19e en begin van de 20e eeuw trokken sefardische Joden naar Spanje. Dit werd gevolgd door een stroom uit datzelfde land in 1956 (na de Marokkaanse onafhankelijkheid) en in 1967 (na de Zesdaagse Oorlog). Een jaar later werd eindelijk het hatelijke Verdrijvingsedict uit 1492 formeel ingetrokken, al was het toen al bijna een eeuw een dode letter. Asjkenaziem uit Argentinië vestigden zich in de jaren 70, tijdens de dictatuur in dat land, in Spanje. De afgelopen tien jaar kwamen daar nog eens Venezolaanse Joden bij, op de vlucht voor politieke onderdrukking en economische malaise in hun land.
Inmiddels leven er tussen de 15.000 en de 50.000 Joden in tientallen steden in heel Spanje. De gemeenschap bloeit, scholen en synagogen (orthodoxe, liberale en zelfs Reform à la Beit Ha’Chidush) worden druk bezocht. In de Hillel-school doen niet-Joodse Spanjaarden gioer. Op dit moment zijn dat er achttien, waarvan de helft zelfs geen Joodse wortels heeft. “Ik sprak een van hen, gewoon een Spaanse katholiek,” vertelt Victoria Atlas, “en vroeg hem: ‘Waarom doe je dit?’ Hij antwoordde: ‘Omdat ik een beter mens wil worden.’ Ik vroeg waarom hij als Jood een beter mens zou zijn, waarop hij zei: ‘Omdat ik dan dichter bij God sta.’ Ik kon mijn tranen nauwelijks bedwingen.”
Extreem-links
Maar ook nu, ruim honderd jaar nadat de eerste Joden terugkeerden, kan de Spaanse kille het zich niet veroorloven haar waakzaamheid te verliezen. Je merkt aan de vergaande veiligheidsmaatregelen bij het betreden van de synagoge aan de Calle Balmes dat nieuwe gevaren op de loer liggen. Of zijn het dezelfde, oude gevaren? “Traditioneel komt het antisemitisme in Spanje meer uit rechtse hoek, gelieerd aan conservatief en katholiek gedachtegoed.” Aan het woord is Raphaël Banatar, woordvoerder van de Joodse gemeenschap in Madrid (CJM). “Dat is volledig veranderd. Jodenhaat hier is nu gekoppeld aan de weigering het bestaansrecht van Israël te aanvaarden. Extreem-links probeert antisemitisme te verdoezelen door het antizionisme te noemen. Maar voor ons is zionisme niet meer dan het recht van Joden in Israël te leven. Dus als je ons dat recht ontzegt, ontzeg je het hele Joodse volk haar bestaansrecht. De helft van alle Joden leeft in Israël… wie een vijand van Israël is, is een vijand van ons.”
In de peilingen voor de Spaanse verkiezingen van 26 juni, staat de extreem-linkse partij Unidos Podemos (‘Verenigd kunnen wij het’) op bijna een kwart van de stemmen, iets wat de Joodse gemeenschap grote zorgen baart. “Het antisemitisme komt altijd in vermomming. De communisten zeiden: wij zijn antikapitalistisch en de Joden zijn kapitalisten. Fascisten zeiden: wij zijn anticommunistisch en de Joden zijn communisten. Nu zegt men: wij zijn antizionistisch en de Joden zijn zionisten,” zegt Benatar met een bittere glimlach.
David Slumovitz, directeur van de CJM, valt hem bij: “De PSOE [de traditionele socialistische partij in Spanje, red.] is kritisch op Israël, maar Unidos Podemos is ronduit antisemitisch. Zij zitten tot over hun oren in de BDS-beweging.” Benatar vult aan: “BDS is het politiek correcte antisemitisme van vandaag, maar het is niet minder fel dan de Jodenhaat uit de vorige eeuw. Wij strijden elke dag tegen dit extremisme, maar helaas heeft het de linkse instituties in ons land geïnfiltreerd.”

Veel Turkse en Marokkaanse sefardiem, afstammelingen van Joden uit het Iberisch Schiereiland die gedwongen waren te vluchten na het edict in 1492, zijn hun Spaanse roots nooit vergeten. Een van de bewijzen daarvan is deze trouwfoto in de Spaanse krant ABC uit 1931. Dit echtpaar, Boda en Midrás Abarbanel, woonde in Turkije maar besloot te trouwen in Spanje, waarna ze weer terugkeerden naar Istanboel.
Genoegdoening
Zijn de Spaanse Joden naar rechts opgeschoven? “Integendeel,” lacht Benatar, rechts is dichter naar ons toe gekomen. Waar links openlijk het antisemitisme omarmt, bewondert rechts de staat Israël en houdt het rekening met de historische gevoeligheden van de Joodse gemeenschap.” Een voorbeeld hiervan is de beslissing van de conservatieve regering in 2014 dat alle afstammelingen van verdreven sefardische Joden aanspraak kunnen maken op de Spaanse nationaliteit. Deze beslissing leverde de regerende Partido Popular (Volkspartij) de beschuldiging van opportunisme op, het besluit zou eerder door economische dan door principiële overwegingen zijn gemotiveerd. Benatar wuift die kritiek weg: “Het is een mooi en historisch gebaar van genoegdoening. Als het een economische kwestie was, had de regering iemand anders uitgenodigd, daarvoor zij wij met veel te weinig.” Maar het is opvallend dat de regering in Madrid de afstammelingen van de aan het begin van de 17e eeuw verdreven Spaanse moslims niet heeft uitgenodigd terug te keren. Benatar vindt dit terecht: “De Joden waren net zo Spaans als de christenen, wij waren hier zelfs eerder! De Moren waren een buitenlandse bezettingsmacht, wíj hebben Spanje nooit aangevallen.”

Een van de schatten van de Joodse gemeenschap in Spanje is een prachtig boek dat werd uitgegeven in 2001: La Biblia de Alba. De hertog van Alva (grootvader van de in Nederland beruchte Alva) wilde begin 15e eeuw een precieze vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. Niet in het Latijn, dat toen gangbaar was, maar – zeer uitzonderlijk – in het Spaans. Elf jaar lang, van 1422 tot 1433, werkte rabbi Mosé Arragel aan deze vertaling, rijk geïllustreerd en met verluchte handschriften. De uitgave uit 2001, met wetenschappelijk commentaar is (voor 30 euro) te koop in de synagoge, die ook dienstdoet als Joods Cultureel Centrum.
De vier eeuwen durende afwezigheid van Joden en hun relatief recente terugkeer hebben ertoe geleid dat de huidige gemeenschap kosmopolitischer is dan welke ook ter wereld. Hoe divers blijkt uit de achtergronden van de drie gesprekspartners in dit artikel. Raphaël Benatar is de zoon van een sefardische vader uit Marokko en asjkenazische moeder uit Hongarije (als kind gered door de ‘Engel van Boedapest’), David Smulovitz is een naar Spanje geëmigreerde Argentijnse asjkenazi met Russische wortels, en Victoria Atlas is de in Moskou geboren dochter van refuseniks uit de Sovjetunie. Na haar studie in Israël, kwam zij naar Madrid om haar proefschrift over Joodse middeleeuwse literatuur in Spanje te schrijven en ze is – zoals zij het zelf uitdrukt – ‘blijven hangen’ en getrouwd met een niet-Joodse Andalusische.

Een kleine, heterogene, maar toch hechte gemeenschap. Het lijkt het recept voor een succesvolle toekomst, ondanks het huidige politieke klimaat en de angst dat de Spaanse Joden opnieuw hun land zullen moeten ontvluchten, zoals hun Franse geloofsgenoten nu met duizenden per jaar doen. “In Spanje lopen we vaak tien, vijftien, twintig jaar achter op onze noorderburen. We moeten leren van het Franse schrikbeeld. Wij voelen ons volledig Spaans en volledig Joods, daar zit geen enkele paradox in: je kunt net zoveel van je vader als van je moeder houden,” meent Benatar, “Ik ben optimist, we zijn bijvoorbeeld erg trots op de groei van onze scholen. Ons aantal stijgt, langzaam maar zeker.” Om er een tikje melancholisch aan toe te voegen: “Maar zoals vroeger? Nee. Het wordt nooit meer zoals het ooit was.

Dit artikel verscheen eerder in NIW 34, 5776. Foto’s: Bart Schut.