Na de aanval met een mes op bewakers bij de Neue Synagoge aan de Oranienburgerstrasse in Berlijn volgde de aanslag op de synagoge in Halle an der Saale. En terwijl in Amerika een jaar na dato de elf slachtoffers van de aanslag op Pittsburgh werden herdacht, brak in Nederland het nieuws door van twintig jaar antisemitische pesterijen tegen een Joods gezin in Hippolytushoef. Intussen maakte de Britse parlementariër Louise Ellman bekend dat ze uit de Labour Party trad uit kritiek op het gedogen van antisemitisme binnen haar partij. Zomaar een greep uit het recente nieuws, dat duidelijk maakt dat antisemitisme zich voordoet in grote delen van de wereld, uit heel verschillende hoeken komt en ook uiteenlopende groepen Joden weet te treffen.
Bij de analyses van wat er zich precies afspeelt, duikt steeds vaker het begrippenpaar ‘nieuw antisemitisme’ op. Het lijkt vaak wat intuïtief gebruikt te worden: we worden verrast door het opduiken van anti-Joodse uitingen, en om dat te duiden wordt gegrepen naar de term ‘nieuw antisemitisme’. Dat gebeurt niet alleen in dag- en opiniebladen, inmiddels is er ook al meer dan een volle boekenplank te vullen met titels die in allerhande variaties over ‘New Antisemitism’ gaan.
Juist omdat de term steeds vaker wordt gebruikt, is er alle reden om ons af te vragen wat er nu precies mee bedoeld wordt – en of het eigenlijk wel een
bruikbaar concept is. Dit essay in twee delen zal zo scherp mogelijk ontleden welke betekenislagen in ‘nieuw antisemitisme’ zitten. Om dat te kunnen doen, is het eerst noodzakelijk om naar het begrip ‘antisemitisme’ te kijken en dat te voorzien van een contextuele definitie. Daarna kijken we naar waar het begrip ‘nieuw antisemitisme’ vandaan komt en wat de ontwikkeling van dit begrip ons leert over de betekenis ervan. Ten slotte zullen we nagaan in hoeverre ‘nieuw antisemitisme’ ons het conceptueel gereedschap aanreikt om de huidige ontwikkelingen goed te analyseren, want elke vorm van bestrijding begint met een juiste, correcte analyse.
Het definitiedebat
Over wat de juiste definitie van antisemitisme is, woeden hele debatten. Dat is gedurende de hele twintigste eeuw al zo geweest, maar werd de afgelopen jaren extra zichtbaar door een grootse poging van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) om tot een breed gedeelde werkdefinitie te komen. Die kwam er, in 2016, en is inmiddels door allerlei regeringen, politieke partijen, organisaties en opinieleiders omarmd. De definitie zelf is kort en helder geformuleerd:
Antisemitisme is een bepaald beeld van Joden, dat zich kan uiten als haat tegen Joden. Retorische en fysieke uitingen van antisemitisme worden gericht tegen Joden of niet-Joden en/of hun bezittingen, tegen instellingen van de Joodse Gemeenschap, en religieuze voorzieningen.
De definitie gaat gepaard met een lijst voorbeelden, waarvan een fl ink deel gaat over anti-Joodse stereotypering van de staat Israël. Met name vanwege dat laatste aspect is de werkdefinitie vrijwel van meet af aan deel van een verhit politiek debat geworden over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Welke kritiek op Israël is gelegitimeerd en welke kritiek gaat te ver en is antisemitisch?
De werkdefinitie is bedoeld als instrument voor regeringen en antidiscriminatiebureaus om antisemitisme beter te herkennen en er zo vervolgens ook tegen op te kunnen treden. Het is echter allesbehalve een juridische definitie en evenmin een die gemakkelijk toepasbaar is op het verleden. Wie antisemitisme vrij snel in de samenleving aan wil kunnen wijzen, kan uit de voeten met de werkdefinitie. Wie echter wil komen tot een diepgaandere analyse van het verschijnsel antisemitisme, heeft behoefte aan een meer gelaagde definitie.
De anti-Joodse stereotypen sluimeren als silent sleepers in het collectief geheugen
Antisemitisme, een nieuw woord
In het veld van antisemitismestudies zijn ruwweg twee posities te onderscheiden. Allereerst is er een groep die zegt dat antisemitisme een bij uitstek modern verschijnsel is, dat pas in de tweede helft van de negentiende eeuw opkwam. Toen werd, rond 1875, voor het eerst het woord ‘antisemitisme’ gemunt. Het duidde een nieuwe politieke ideologie aan, die paste in het rijtje met andere nieuwe politieke ideologieën uit die eeuw: liberalisme, socialisme en christendemocratie. Antisemitisme was, kort gezegd, een politieke beweging die door middel van politieke processen haar programma wilde uitvoeren. Dat programma hield in dat om te komen tot een ideale harmonieuze samenleving de Joden geweerd moesten worden.
Het was niet alleen modern vanwege het politieke karakter, maar ook vanwege het gebruikmaken van de opkomende wetenschap. Daarbij ging het om sociaaldarwinisme, rassentheorie en eugenetica. Door recente wetenschappelijke uitvindingen op het terrein van biologie, geneeskunde en taalkunde toe te passen op het sociale domein, kreeg de antisemitische ideologie een bij uitstek modern karakter. Wetenschap werd in die periode steeds gezaghebbender, wie zich daarop kon beroepen, verwierf groot gezag. Als het ‘wetenschappelijk was bewezen’, zo werd beweerd, was er niets tegenin te brengen. Ondertussen was het pseudowetenschap die werd bedreven: modellen, theorieën en uitvindingen in één wetenschappelijk domein mogen simpelweg niet zomaar naar een ander domein overgebracht worden. Wat biologisch mag kloppen, hoeft nog helemaal niet op te gaan voor de inrichting van de samenleving.
Centraal element van het opkomende antisemitisme is dat het principieel een antiliberale ideologie is. Het liberalisme verdedigde de principes van de Franse Revolutie en de maatschappijvisie die daaruit voortvloeide. In het hart daarvan was de gelijkheid van iedere mens en burger gepositioneerd. Dat betekende dat ook de Joden erbij hoorden en gelijke rechten dienden te krijgen. In Frankrijk hadden Joden dat in 1791, in de Bataafse Republiek in 1796 verkregen. De liberalen stonden gedurende de negentiende eeuw pal voor de Joodse gelijke rechten, zij vormden voor hen het zichtbare kroonjuweel van het liberale democratische project.
Antisemieten beschouwden precies die liberale democratie als de doodsteek voor een homogene, harmonieuze samenleving. Doordat de Joden gelijk waren geworden en voluit mee konden doen in de samenleving, was de vroegere eenheid van het volk verbroken. Bovendien berustte het democratische model op debat en dus conflict, waardoor orde, structuur en samenhang ging ontbreken. Het antisemitische project had zo een dubbele focus: via de bestrijding van de Joden werd tevens de liberale democratie aangevallen.
De politieke strijd van antisemieten richtte zich op de Joden, maar dat kon alleen gebeuren doordat zij tot een abstractie verwerden. Wat Joden nu wel of niet precies deden in de samenleving deed er helemaal niet toe, het ging erom wat zij symboliseerden. Dat was de triomf van het liberalisme én de teloorgang van de veronderstelde harmonieuze samenleving. De abstractie werd ‘Jood’ of ‘jodendom’ genoemd en daar werd alles op geprojecteerd dat negatief was. Naar de echte Joden werd gekeken door de bril van deze abstractie.

Eeuwenoud verschijnsel
De eerste school onderzoekers is zeer uitgesproken: over antisemitisme mag pas gesproken worden vanaf het moment dat het woord bestaat. Dat antisemitisme is politiek van karakter en bij uitstek een verschijnsel van de moderniteit. De tweede school onderzoekers staat daar lijnrecht tegenover. Daarbinnen wordt gesteld dat het woord dan wel redelijk recent mag zijn, maar het verschijnsel antisemitisme niettemin eeuwenoud is. In plaats van een historisch gebruik van de term, staan zij een generiek gebruik voor. Antisemitisme is, zo stellen zij, een probleem dat vanaf de Oudheid tot op heden in zeer uiteenlopende samenlevingen en contexten steeds in weer nieuwe gedaanten opduikt: Jodenhaat. Wie dit goed wil analyseren, moet zich steeds de oude wortels van het verschijnsel realiseren. De nadruk ligt bij deze benadering op continuïteit. Door ‘antisemitisme’ als overkoepelend woord te gebruiken, kunnen verbanden aangewezen worden tussen bijvoorbeeld ‘Romeins antisemitisme’, ‘christelijk antisemitisme’, ‘islamitisch antisemitisme’, ‘verlicht antisemitisme’ en ‘nationaalsocialistisch antisemitisme’. Het is steeds hetzelfde verschijnsel, maar in andere contexten.
Antisemitisme is dynamisch. Er kunnen beelden en ideeën bijkomen, maar ze verdwijnen zelden
Cultureel archief
Hoewel de tegenstellingen tussen beide benaderingen soms scherp worden aangezet, heeft het mijn voorkeur ze met elkaar te verbinden. Ja, eind negentiende eeuw kwam er een nieuwe, moderne en politieke vorm van Jodenhaat op, waarbij voor het eerst de term antisemitisme viel. Maar dat deze politieke ideologie zo snel om zich heen kon grijpen, is slechts te verklaren vanuit het bestaan van oudere, al aanwezige vormen van Jodenhaat.

Om dat goed te begrijpen, kan naar een notie van de Amerikaans-Palestijnse intellectueel Edward Said worden gegrepen: het idee van een ‘cultureel archief’. Hij stelt dat in samenlevingen sprake is van overgeleverde ideeën, beelden, metaforen die voor een belangrijk deel onze culturele identiteit vormen en ons beeld van anderen bepalen. Deze notie is bij uitstek toe te passen op het verschijnsel antisemitisme: vanaf de Oudheid zijn in de Europese cultuur ideeën, beelden, verhalen en stereotypen over Joden ontwikkeld, die een vaste plek in het Europese collectieve geheugen hebben gekregen. Dit vormt een repertoire waar in de loop der eeuwen afhankelijk van de context steeds nieuwe beelden werden toegevoegd – Joodse geldzucht en Joden als kindermoordenaars in de twaalfde eeuw of Joden als kapitalisten maar ook revolutionairen in de negentiende eeuw. Door de eeuwen heen zijn deze beelden overgedragen via volksverhalen, kinderboeken, liedjes, grappen, tekeningen en schilderijen.

Dit antisemitisme is flexibel en dynamisch. Er kunnen beelden en ideeën bijkomen, maar er verdwijnen er zelden. Al naar gelang de omstandigheden worden keuzes gemaakt uit het beschikbare repertoire en daar nieuwe interpretaties, beelden, mythen en opvattingen aan verbonden. Vaak heeft dit het karakter van een silent sleeper: de anti-Joodse stereotypen hebben hun plek in het collectief geheugen, maar functioneren nauwelijks, totdat er zich iets voordoet waarbij het uit het repertoire gehaald wordt en als verklaring wordt gelanceerd.
Een goed voorbeeld is de economische crisis die in 2008 uitbrak. Dat begon bij de bank Lehman Brothers, ooit begonnen als Joods bedrijf, maar dat was het allang niet meer. Zodra de crisis uitbrak, verschenen economen op tv om uitgebreid uit te leggen wat er gebeurde. Voor een deel van de bevolking waren die economische verklaringen echter te ingewikkeld – veel gemakkelijker was het te putten uit het ‘cultureel archief’. Binnen de kortste keren zongen de verhalen rond dat ‘de Joden’ achter de crisis zaten, zij bezig waren zichzelf te verrijken (een middeleeuws beeld) en er een geheim complot achter zat om de wereldeconomie op de knieën te brengen (een negentiende-eeuws beeld). Deze beelden gaven de gebruikers weer grip op de complexe werkelijkheid: niet allerlei ingewikkelde economische modellen, maar het zwart-wit-beeld van de ‘Jood’ als samenzweerder en uitbuiter verschafte een duidelijke verklaring en dader.
Israël werd gezien als een kapitalistisch, bourgeois project dat haaks stond op het ware socialisme
Bourgeois project
Antisemitisme is dus een moderne, politieke anti-Joodse ideologie die gebruikmaakt van het bestaande repertoire aan anti-Joodse beelden in het Europese ‘cultureel archief’. Maar hoe zit het dan met het ‘nieuwe antisemitisme’? Wat is dat precies? Het begrippenpaar wordt vooral na 2000 veelvuldig gebruikt en lijkt daarmee vooral te suggereren dat het gemunt is om een verklaring te bieden voor de meest recente ontwikkelingen. Toch, wie beter gaat kijken, ziet dat de term ‘nieuw antisemitisme’ al langer bestaat en dat juist de geschiedenis van die term er analytische diepte aan geeft.

De term nieuw heeft uiteraard slechts betekenis tegenover iets wat daaraan voorafgaat. Dat is in het geval van ‘nieuw antisemitisme’ het politieke antisemitisme dat rond 1870 was opgekomen. Met als gevolg dat het antisemitisme uit 1870 automatisch ‘oud’ werd. Niet in de zin dat deze variant is verdwenen, maar dat het ouder is, dat het voorafgaat aan het ‘nieuwe antisemitisme’. Op zoek naar de wortels van het begrip ‘nieuw antisemitisme’ komen we uit bij de jaren vijftig, in de beginperiode van de Koude Oorlog. Hier wordt het begrip voor het eerst duidelijk gemunt: er is ‘nieuw antisemitisme’ omdat dit nu niet, zoals het oude vooroorlogse antisemitisme, uit extreemrechtse, maar ook radicaal-linkse hoek afkomstig was – het communisme. Iets van ongeloof klinkt door in de eerste teksten waarin het begrip opduikt: de verwachting was dat na de Tweede Wereldoorlog iedereen wel het absurde en dodelijke gevaar van antisemitisme zou inzien. Maar nee, uit onverwachte hoek steekt het opnieuw de kop op: in de boezem van het communisme doet zich een ‘nieuw antisemitisme’ voor.
Het was de Franse existentialistische filosoof Jean-Paul Sartre, nota bene zelf een marxist, die in zijn Critique de la raison dialectique (1960) een scherpe analyse gaf van, wat hij noemde, het néo-antisémitisme. Dit was niet alleen ‘nieuw’ omdat het links was, maar ook omdat het zich in tegenstelling tot het rechtse ‘oude antisemitisme’ presenteert als antiracistisch. De paradox die Sartre ontwaarde was dat het nieuwe antisemitisme onder het mom van antiracisme het raciale denken over Joden bekrachtigde.
Joden waren ‘verfoeide kosmopolieten’ en werden er in de Sovjet-Unie van verdacht met buitenlandse soortgenoten te heulen
Zijn analyse luidde in het kort als volgt: het communisme beoogde de solidariteit van de wereldwijde arbeidersklasse. “Proletariërs aller landen, verenigt u,” had het Communistisch Manifest in 1848 al geroepen. Daarbij hadden oude categorieën als natie, ras en nationalisme hun relevantie verloren. Theoretisch betekende dit dus ook dat de categorie ‘Jood’ zijn betekenis had verloren, het ging louter om de vraag of iemand in de klassenstrijd aan de goede kant stond.
In de praktijk bleek hier echter een probleem op te duiken, dat Sartre in zijn tijd in de Sovjet-Unie en haar satellietstaten zich voor zijn ogen zag ontrollen. Joden werden daar als een probleemcategorie
aangemerkt: op hun loyaliteit aan de arbeiderszaak kon men immers niet aan, omdat zij niet alleen in de Sovjet-Unie maar ook in Europa, de Verenigde Staten en Israël te vinden waren. Iedere Jood werd ervan verdacht om met buitenlandse soortgenoten te heulen. Daardoor waren Joden verfoeide kosmopolieten en vormden zij een potentiële vijfde kolonne.
In dit ‘nieuwe antisemitisme’ ging ook antizionisme een rol spelen. Na aanvankelijke steun vanuit de Sovjet-Unie voor Israël, veranderde dit al snel. Israël werd gezien als een kapitalistisch, bourgeois project, dat haaks stond op het ware socialisme. Eenieder die sympathie had voor Israël, was daarmee automatisch verdacht een ‘zionistische agent’ te zijn.

Om het antiracistische karakter van het communisme te beschermen, zo ging de ideologie uit Moskou voort, moesten de tegenstanders daarvan aangepakt worden: de Joden. Uit naam van een ideologie die voorbij alle nationale en etnische categorieën wilden gaan, werden de Joden apart gezet. Zij zouden de archetypische vijanden van het internationale socialisme zijn, de kosmopolieten die meer loyaliteit hadden met andere Joden – in Israël, Europa of de Verenigde Staten – en daarom nooit echte, betrouwbare mede-communisten. Uit naam van het antiracisme werden Joden om culturele en politieke redenen apart gezet. Maar vervolgens moest wel gedefinieerd worden wie een Jood was. Hier kwam de paradox, want daarvoor werd toch weer de etnische definitie gebruikt. Eenieder die uit Joodse ouders was geboren, was potentieel verdachte. Sartre stelt het scherp: Joden zaten in dit extreemlinkse néo-antisémitisme gevangen, zij konden aan hun Jood-zijn niet ontsnappen en het beeld dat van hen werd gegeven was gekleurd door negatieve stereotypen.
Het communistische antisemitisme, dat zich mede vertaalde in een uitgewerkte vorm van antizionisme, werd deel van de polemische strijd in de Koude Oorlog tussen het ‘Westen’ en het ‘Oosten’. Het ‘Oosten’ wees er – vaak terecht – in allerlei brochures en propaganda-uitingen op hoezeer het ‘oude antisemitisme’ nog steeds aanwezig was in West-Europa. Omgekeerd werd het ‘nieuwe antisemitisme’ in het Oostblok een belangrijk thema in de Westerse beeldvorming, met veel aandacht voor de exodus van Joden uit Polen in 1968 en de zaak van de refuseniks in de Sovjet-Unie.
De term ‘nieuw antisemitisme’ is sterk verbonden aan de context van de Koude Oorlog. Naast een term om de opkomst van antisemitisme binnen het communisme aan te duiden, werd het ook een niet altijd even zuiver gebruikt polemisch Kampfbegriff in de strijd tegen het antisemitisme. Die Koude Oorlog-context bleef bepalend, ook toen het begrip vanaf 1975 een nadere, meer uitgebreide invulling verkreeg.
Lees vrijdag deel 2 van dit essay, waarin historicus Bart Wallet dieper ingaat op onder meer het Arabisch-islamitisch antisemitisme en de ontwikkelingen in het nieuwe millennium.
De illustraties van White Animation zijn afkomstig uit twee YouTubefilms van rabbijn Jonathan Sacks: Rabbi Sacks on the connection between, antisemitism, anti-Zionism, Judaism and Israel, en Rabbi Sacks on The Mutation of Antisemitism.
Dit artikel kwam mede tot stand dankzij Maror.