De stadswandeling Joden in Gouda zou eerst Gouda en zijn Joden heten, vertelt ‘Goudoloog’ en rondleidster Pita Dekker van het Goudse Gidsen Gilde. Maar hoe goed zorgde Gouda voor ‘zijn’ Joden? Het antwoord komt van Dekker, Gouds Metaheerhuis-voorzitter en NIK-bestuurder Donald Pagrach, verzetszoon Dick van Schaik en jazzzangeres, sociaal psycholoog en struikelstenencoördinator Soesja Citroen.
De houding van het Goudse stadsbestuur tegenover Joden was lang ambigu, zoals Tom Verwaijen beschrijft in deel 1 van het tweedelige Joods Gouda. Op 25 oktober 1712 werd er een keur bevestigd aan de pui van het stadhuis ‘tegens het inkomen binnen dese stad van Vremde Hoogduytse Joden of Smoussen’. De stad zag deze Joden als verantwoordelijk voor inbraak, diefstal en bedrog. Wie hen onderdak bood, kon een boete krijgen van 50 gulden, destijds een kapitaal. Anderzijds legden zeven Joden, waaronder koopman Aron Cats, geboren in de Duitse Palts, en Ysak Abrahams er in 1737 en 1738 voor de burgemeester de poorterseed af.
In 1746 werden Joden opnieuw formeel uitgesloten van vestigingsrechten, ditmaal vanwege ‘de nadeel aan de neringdoende burgers’. Toch groeide de Joodse gemeenschap en woonden er in 1790 ongeveer twintig Joodse gezinnen in Gouda. De meeste Joden waren arm en verkochten textiel, loten of koekjes, maakten paraplu’s of reinigden klokken.
De meeste Joden waren arm en verkochten textiel, loten of koekjes, maakten paraplu’s of reinigden klokken
Gouda maakte in de 18e eeuw onderscheid tussen ‘bekende’ en ‘vreemde’ Joden. De eerste – economisch succesvolle – groep kreeg rechten, de tweede niet. ‘Vreemden, de Joodsche natie bijzonder daar onder begrepen zonder verlof van inwoning binnen deze stad’ moesten volgens een aankondiging in 1795 vanwege ‘menigvuldige verdervelijke kunstgrepen’ wegblijven uit Gouda, behalve als de baljuw het goed vond, en mochten er hun koopwaar – uitgezonderd levensmiddelen – niet aanbieden.

Keur van Gouda uit 1712 tegen de vestiging en huisvesting van Duitse Joden. Afbeelding: scan door Magistraat der Stad Gouda op Wikipedia
Een jaar later kregen Joden in de op Franse gelijkheidsleest geschoeide Bataafse Republiek gelijke burgerrechten. De Goudse Joden, die tot dan toe voor sjoeldiensten bijeenkwamen in het huis van de familie Elias Cats aan de Lange Groenendaal, organiseerden zich tot een gemeente en kochten op 14 december 1798 voor 800 gulden de oude kerk van de Doopsgezinde Gemeente aan de Turfmarkt 23-25. Het werd de synagoge van Gouda. Het gebouw raakte snel in verval en moest worden afgebroken in 1823. Op 14 september 1827 werd op dezelfde plek de nieuwe sjoel ingewijd. Achter de sjoel was een mikwe (ritueel bad).
Bloei
De Joodse gemeenschap groeide. In 1809 telde de kehille tweehonderd mensen, in 1861 425. Veel Joden gingen wonen in het buurtje rond de sjoel: aan de Lange Groenendaal, in en om de Naaierstraat, aan de Lage Gouwe, aan Raam, aan de Markt. Bijna de helft was straat- of huidenhandelaar, er waren meerdere bakkers en touwslagers en een op de tien ondernemers was slager of vleeshouwer.
Ook het Joodse verenigingsleven bloeide in onder meer begrafenisvereniging Chewre Gemiloeth Gasadim, damesvereniging Bigde Kodesj (Heilige Gewaden), Reisjis Chochmo (Begin der Wijsheid) ter bestudering van de Joodse leer, en toneelvereniging Ons Genoegen. Daarnaast bestond er een school voor Joodse kinderen.
In 1841 huurde het Israëlitisch Armenhuis voor minvermogende bejaarden een huis aan de Groenendaal, verhuisde toen naar de Turfmarkt en in 1894 opende het Centraal Israëlietisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis voor Nederland en de Koloniën haar deuren aan de Oosthaven 31, dat in 1932 werd verbouwd om plaats te bieden aan zo’n vijftig bejaarden en Centraal Tehuis voor Israëlieten in Nederland ging heten, kortweg CeTIN. Achter in de tuin van het bejaardenhuis werd in 1899 het Metaheerhuis gebouwd, waar de overledenen ritueel gewassen werden.
Het aantal Joden in Gouda was sinds de jaren 60 van de 19e eeuw weer afgenomen doordat veel Joden terugkeerden naar grote steden. Midden jaren 30 van de 20e eeuw telde de kehille ongeveer tweehonderd leden. In 1930 kwam er wel een tweede Joodse begraafplaats aan de Bloemendaalse Verlaat richting Waddinxveen, naast die uit 1815 aan de Boelekade.
Klein of niet, Joods Gouda floreerde. “Joodse schoolkinderen mochten met sjabbat thuisblijven,” beschrijft Pita Dekker. “En de Joodse bakker, die dan dicht was, had zondag ook veel niet-Joodse klanten voor zijn verse brood.“ Zo’n bakker was Maurits van Monnikendam op Achter de Vismarkt 72. Zijn vrouw Esther kasjerde samen met een rabbijn kaas bij boer Anker aan de Bloemendaalseweg. Op Groenendaal 38 zat sinds 1920 de enige kosjere slager van Gouda, Levij van Collem, wiens vrouw verantwoordelijk was voor het water in het mikwe, en aan de Naaierstraat 19 een timmerman die kosjere doodskisten maakte, zonder metaal en lijm. Op nummer 15 zat groenteboer Van Vliet. Hij betrok zijn producten van de ‘Joodse Jeugdfarm’, die in 1937 werd opgericht in de Catharinahoeve aan de Ridder van Catsweg 61. Palestinapioniersvereniging Chaloetsiem (die ook in Deventer en de Wieringermeer opleidingsboerderijen had) onderwees jonge Joden op deze Joodsche Tuinbouw-, Veeteelt- en Zuivelbereidingsvereeniging in land- en tuinbouwkunde, in het Hebreeuws en over Palestina. Bijna alle leerlingen van de vooroorlogse groepen maakten alia.
Na de Kristallnacht in november 1938 kwamen er Duits-Joodse vluchtelingen naar Gouda. Onder hen veertig kinderen van een kindertransport die in april 1939 werden gehuisvest in het gemeentelijke weeshuis aan de Spieringstraat 1-3. Uiteindelijk woonden er 110 vluchtelingenkinderen. Dekker: “Gouwenaren hielpen als vrijwilliger mee met de noodzakelijke verbouwing, de Goudsche Stoombleekerij deed gratis hun was en het personeel van de Garenspinnerij stond drie maanden lang 1 procent van hun loon af om de aanpassing van het weeshuis te financieren.” Deze opvang werd eind 1939 weer opgeheven, de kinderen werden elders ondergebracht. Tweederde overleefde de oorlog.
Schrik van Gouda
Na mei 1940 verdubbelde de Joodse bevolking van Gouda. Na het bombardement op Rotterdam kwam er Joden daarvandaan, en van de kust moest ook iedereen verhuizen toen de Duitsers er verdedigingswerken gingen aanleggen. In 1941 telde de Duitse bezetter 519 Volljüden. De anti-Joodse maatregelen begonnen in 1940 met het ontslag van de twee Joodse gemeenteambtenaren.
In 1942 worden de bestuursleden van het Joodse bejaardenhuis afgevoerd naar concentratiekampen. Eind dat jaar waren er al honderd Joodse Gouwenaren vermoord. Op 9 april 1943 werden bewoners en personeel van het Joodse bejaardenhuis, samen met resterende Joden in Gouda, afgevoerd naar Westerbork en vandaar naar met name Sobibor. Directrice Sara Teixeira de Mattos werd, als lid van de Barneveld-verzetsgroep, opgesloten in een kasteel in Barneveld. Uiteindelijk belandde ze in Theresienstadt, waar ze de oorlog overleefde.
Foute politiemannen als Han Balvert, ook wel ‘de schrik van Gouda’ of ‘de Balvert’ genoemd, en Arie Oudenaarden werkten mee aan de deportaties. Oudenaarden noteerde, tussen verslagen van bekeuringen en toezicht op voetbalwedstrijden door, achteloos 103 namen. De bewoners van de Catharinahoeve werden nog even ontzien vanwege hun belang voor de voedselproductie voor de stad. Maar ook zij moesten zich in april 1943 op het station melden voor transport. Drie leerlingen deden dat en werden vermoord. Een andere groep jongeren kreeg op onverklaarbare wijze ineens dysenterie en werd opgenomen in het Van Iterson-ziekenhuis. “De Duitsers bleven dan uit de buurt,” vertelt Pagrach.
Kinderverzet
Deze ‘medische’ verzetsdaad was niet het enige blijk van solidariteit vanuit de Goudse bevolking. Op de Joodse Jeugdfarm kluste sinds 1938 overbuurman Dirk van Schaik als vrijwilliger bij, hij was voorman in de tuin. Van Schaik regelde met de Jeugdfarm-leiders, het echtpaar Manfred Ralf en Jansje ofwel Schoschana Litten-Serlui, onderduikadressen voor de leerlingen. “Mijn vader werkte in ploegendienst bij de kaarsenfabriek Gouda-Apollo en zijn collega’s en bazen dekten hem als hij op pad ging voor de Joodse jongeren,” herinnert zijn zoon Dick van Schaik zich. “De fabriek deed ook heel veel om hun Joodse werknemers te behouden, bijvoorbeeld met verklaringen dat ze nodig waren voor de productie.” Dirk redde achttien Palestinapioniers van de oorspronkelijke 25. Zeven kwamen om. Ook het verzetspaar Litten-Serlui overleefde de oorlog niet.
Er was zelfs kinderverzet. Voor het huis aan Raam 101 liggen vijf struikelstenen voor de familie De Leeuwe, waaronder dochter Fietje, geboren in 1931 en in Auschwitz vermoord in 1942. “Haar vriendinnetje – nu mevrouw Van der Draaij – was bij de Stolperstein-legging,” zegt Soesja Citroen. “In de oorlog mochten Joden het Houtmanplantsoen niet in. Toen had zij Fietje op haar rug mee naar de muziektent genomen, ‘want dan liep Fietje zelf niet door het park’.” Er zijn ongeveer 500 Joden uit Gouda afgevoerd, waarvan er 386 zijn vermoord.

Donald Pagrach, Pita Dekker, Soesja Citroen en Dick van Schaik bij het Joodse Poortje, onder de zakdoekjesboom. Foto: Gwendolyn Rammeloo
Na de oorlog
Het Joodse leven in Gouda anno nu is bescheiden en staat vooral in het teken van herinneren en gedenken. Slechts veertig Goudse Joden overleefden de oorlog. De Joodse gemeente Gouda ging in 1964 op in die van Rotterdam. In 1950 werd de Goudse synagoge verkocht. Het gebouw is nu een kerk van de Vrije Evangelische Gemeente. Een kunstwerk op de linker voordeur herinnert sinds 1997 aan het Joodse verleden: één van de zes sterren is uit het wapen van Gouda naar beneden gevallen. “Ontworpen door kunstenaar Ralph Prins, die ook het ‘omhoog gebogen rails’-monument bij Westerbork maakte,” licht Pagrach toe. “Het mikwe is afgebroken, de rabbijnswoning links naast de sjoel staat er nog. Rechts woonde de koster.”
Dick van Schaik woonde nog een tijdje op de Catharinahoeve, waar zijn vader vanaf 1948 bedrijfsleider was. De Jeugdfarm stopte in 1953 en het gebouw werd in 1981 afgebroken. Het terrein is nog steeds een verlaten stuk grond. Ertegenover liggen nu negen struikelstenen die herinneren aan de omgekomen Joodse Palestina-pioniers en Jeugdfarmleiding.
De twee Joodse begraafplaatsen bestaan niet meer. Beide zijn geruimd en de doden werden in Wageningen in 1976 herbegraven. Deze verplaatsing was omstreden. “De Joodse wet schrijft eeuwigdurende grafrust voor,” vertelt Pagrach. “Een begraafplaats mag daarom niet verplaatst worden.” Maar omwonenden en de gemeente vonden dat het moest vanwege de hoge waterstand, en omdat lijken niet vergaan in veen. De in Gouda geboren Joodse bioloog en dichter Leo Vroman schreef er een protestgedicht over, ‘Sjouwen met botten’.
Het Joodse Poortje, de toegang tot de oude begraafplaats aan de Boelekade, werd verplaatst naar het Raoul Wallenbergplantsoen aan de Jeruzalemstraat 6, ofwel het Jodenpark, zoals het in de Goudse volksmond heet. Dekker: “De keuze viel op deze plek omdat hier van 1824 tot 1827, tijdens de bouw van de nieuwe synagoge aan de Turfmarkt, sjoeldiensten werden gehouden in de Looihal.”
In 1960 plaatste de Joodse gemeenschap er een gedenkbeeld van een treurende figuur met de tekst: ‘Gij allen die voorbijgaat, aanschouwt toch en ziet, of er een smart is gelijk aan de smart, die mij getroffen heeft’. Daaronder staat in het Ivriet: ‘Die geboren worden, zijn bestemd om te sterven, de doden om te herleven’. Rechts van het poortje staat een ‘zakdoekjesboom’, waarvan de bloesem lijkt op zakdoekjes om tranen mee weg te vegen. De boom bloeit altijd rond 4 mei, als het bestuur van de Stichting Gouds Metaheerhuis uit de erfenis van mevrouw Teixeira de Mattos – die de stichting beheert – er elk jaar een bloemstuk neerlegt. Een basisschool heeft het monument geadopteerd. “Voor het poortje komt nog een grote bank,” vertelt Pagrach. Op de muur rechts van het plein staat het gedicht ‘stolpersteine’ van stadsdichteres Inez Meter, met daaruit de zin: ‘in hun namen keren zij weer’.
De eerder genoemde dichter Leo Vroman, geboren aan de Krugerlaan 25, bracht op nummer 87 zijn jeugd door. Een plaquette op dat laatste huis vermeldt dat hij op 14 mei 1940 afscheid nam van zijn ouders en vluchtte voor de bezetter. In 1947 emigreerde hij naar Amerika. Het Verzetsmuseum toont enkele van zijn gedichten en een drie meter hoog stalen portret van Vroman siert het dak van cultuurcentrum de Chocoladefabriek. Het parkje ervoor is naar hem vernoemd.
Siertorens
In het oude Metaheerhuis, dat werd gerestaureerd en in 1994 heropend door voormalig bejaardenhuisdirectrice Sarah (inmiddels Meijer)-Teixeira de Mattos, hangen drie grote wandborden met de namen, leeftijden, overlijdensdata en -plaatsen van alle bij naam bekende vermoorde Joodse burgers van Gouda. Het huisje is op 4 mei en tijdens Open Monumentendag, op de tweede zaterdag in september, vrij te bezichtigen, en verder op afspraak.
Aan het stadhuis van Gouda hangt een bord met daarop de namen van alle in de oorlog omgekomen burgers. De Joodse burgers worden daarop apart vermeld en vormen het leeuwendeel van de namenlijst. In Museum Gouda aan Achter de Kerk 14 zijn rituele voorwerpen uit de voormalige sjoel te zien, zoals een jad ofwel aanwijshandje, zilveren en vergulde siertorens, en een kaarsenkroon uit het Joodse bejaardenhuis. Ook het Verzetsmuseum Zuid-Holland aan de Turfmarkt 30 toont materiaal van en over de Goudse Joden.
Er liggen nu ruim tweehonderd struikelstenen in Gouda, waaronder 56 voor het voormalige Joodse bejaardenhuis. Het moeten er 386 worden, licht Stolpersteine-coördinator Soesja Citroen toe. “Op de plaquettes in het Metaheerhuis staan nu 385 bij ons bekende namen van in Gouda ingeschreven vermoorde Joden. Daar komt de naam bij van het zevenjarige jongetje Leo Klisser dat in Gouda ondergedoken zat en verraden werd. Ik kreeg via Stolpersteine Gouda op Facebook over hem te horen en heb meegewerkt aan een documentaire over de zoektocht naar zijn verleden. Op Vimeo staat de trailer, Leo Klisser Sporen terug naar het verleden. Er komt ook zo spoedig mogelijk een gedenksteentje voor hem.”
‘Er leven nog zo’n 20, 25 Joden in Gouda, misschien meer, maar niet iedereen maakt zich kenbaar’
Lokale media en vrijwilligers zoals leerlingen van het Wellant College-mbo dragen enthousiast bij aan aandacht voor en onderhoud van de steentjes. Over haar eigen motivatie om dit werk te doen: “Na een zangoptreden in een sjoel zeven jaar geleden ben ik me in gaan zetten voor het levend houden van de herinnering aan Joods Gouda. Mijn Joodse grootvader aan vaderskant overleefde Auschwitz.”
“Er leven nu nog zo’n twintig, vijfentwintig Joden in Gouda,” schat Donald Pagrach. Soesja Citroen denkt misschien meer, “maar niet iedereen maakt zich kenbaar. Er is geen onderzoek naar gedaan, we weten het niet. Bij de herdenkingen bij het Metaheerhuis komen zo’n tachtig tot honderd mensen. Mensen gaan naar sjoel in Rotterdam, of Utrecht.”
Voor de Goudse schooljeugd ontwikkelde Pagrachs Stichting Gouds Metaheerhuis samen met het Verzetsmuseum Zuid-Holland de Lesbrief Joods Gouda, geschiedenis van de Joden in Gouda. Over Holocaustonderwijs geven aan jongeren in Gouda zegt Citroen: “We krijgen vrijmoedige vragen zoals ‘zijn Joden slimmer en rijker?’ Daar gaan we dan op in. De reacties zijn positief. Bij het plaatsen van vijf struikelstenen aan de Wijdstraat zeiden een paar jongens: ‘Heel erg mooi dat dit gebeurt. Respect, mevrouw.’”
Meer informatie over de themawandeling Joden in Gouda: www.goudsegidsengilde.nl