Dit artikel verscheen eerder in NIW 42, 5778/ 2018. Foto’s: Micky Cornelissen.
De Noord-Brabantse provinciehoofdstad ’s-Hertogenbosch heeft heel wat troeven in handen als het gaat om geschiedenis, cultuur en religie. In de zeer goed bewaard gebleven historische binnenstad kun je niet om de gigantische gotische Sint-Janskathedraal heen en op verschillende punten herinnert de stad zijn bezoekers eraan dat de wereldberoemde schilder Jheronimus (Jeroen) Bosch hier het levenslicht zag. Daarbij zetelt het grootste bisdom van Nederland in Den Bosch, daarom zie je er nog af en toe een non in het straatbeeld. Die straten werden de afgelopen weken gedomineerd door de drukbezochte Brabantse kermis. Tussen het feestgedruis ging het NIW op zoek naar de Joodse geschiedenis van de stad. Want in dit katholieke centrum was er ook voor de Bossche kille voldoende plek om te bloeien.
De Joodse geschiedenis van de stad gaat terug tot 1185. Een kroniek uit dat jaar beschrijft dat ‘een menighte van Jodenen’ zich vestigde in Den Bosch. Uit dezelfde kroniek kan worden opgemaakt dat de Bosschenaren die ‘menighte’ niet met open armen ontvingen; de Joden werden opgepakt vanwege meerdere ‘misdaden’ en ter dood veroordeeld. Toch moet een deel zijn ontkomen, want in hetzelfde jaar vermeldt de kroniek dat de Onze Lieve Vrouwepoort ook wel de ‘Jodenpoort’ werd genoemd vanwege de grote hoeveelheid Israëlieten rondom de stadspoort.
Hertog Hendrik III klopte bij de Joden aan om geld te lenen voor zijn oorlogen. Vervolgens moesten zij echter Brabant verlaten
De middeleeuwse Joden hielden zich voornamelijk bezig met geldhandel, aangezien zij zich daarvoor niet bij een (voor Joden verboden) gilde hoefden aan te sluiten. Die handel pakte voor de Joodse bevolking winstgevend uit. Zelfs zo winstgevend dat hertog Hendrik III van Brabant in de dertiende eeuw bij de Bossche Joden aanklopte om geld te lenen voor zijn oorlogen. In zijn testament liet Hendrik echter opnemen dat de families die hem te hulp schoten Brabant moesten verlaten zonder dat de schulden werden ingelost. Zijn vrouw Aleida ging na zijn dood nog een stapje verder. Zij liet beslag leggen op al het ‘woekerinkomen’ van Joden in de regio. Het resultaat: schulden weg, schatkist gespekt. In ruil daarvoor werd de groep gedoogd en mochten zij in Den Bosch blijven wonen, iets wat je voor die tijd bijna als barmhartig zou kunnen bestempelen. Dat leek twee eeuwen goed te gaan, totdat er een grote pestepidemie uitbrak, waarvoor de inwoners van de stad de schuld legden bij de Joodse bevolking. Zij werden de stad uitgejaagd.
Rechtspositie
Maar de garnizoensstad leek een te grote aantrekkingskracht op de Joodse gemeenschap te hebben gehad om voorgoed te vertrekken. De Joden kwamen terug en bleven. Tussen 1680 en 1777 verwierven dertig Joden stadsrechten en na de burgerlijke gelijkstelling van 1796 kregen zij een zekere rechtspositie. In 1790 kreeg de gemeenschap (ongeveer 65 mensen) toestemming een begraafplaats aan te kopen aan de huidige Berkenheuveldreef in het nabijgelegen Vught. Pas in 1799 mocht de groep zich officieel een Joodse gemeente noemen. Die officiële oprichting lijkt ook het startschot te zijn geweest voor een grote groei van de Joodse bevolking. De gemeente groeide van 65 naar 155 leden, dertig jaar later telde Den Bosch 472 inwoners. In 1824 werd in een privéhuis aan de Mortel de synagoge opgericht. Daarbij kreeg de stad de residentie van de opperrabbijn van Noord-Brabant. De rabbijnen uit de regio bleken echter weinig te voelen voor de standplaats en pas in 1908, toen rabbijn Salomon Heertjes zich in de stad vestigde, werd de vacature gevuld. De opperrabbijn nam zijn intrek in een pand aan de (nog steeds) chique Koningsweg. Een ander belangrijk religieus figuur was Herman Isidor de Lieme. Hij was godsdienstleraar, werd later de oppervoorzanger van de synagoge en vanaf 1928 secretaris van de NIG Den Bosch. Lang tijd woonde hij boven de sjoel. Wie de voormalige synagoge nu wil bekijken, kan het beste naar de achterkant van het gebouw, aan de Prins Bernhardstraat lopen. Daar, bijna verdrukt door de nieuwbouw van een muziekzaal, is het eeuwenoude gebedshuis nog deels te zien. Daar bevindt zich ook het wellicht kleinste bruggetje van Den Bosch, de ‘synagogebrug’. De oude sjoel is namelijk gebouwd op een van de grachten van de Binnendieze. Bij goed vaarweer komen er regelmatig bootjes met verbaasde toeristen onder de voormalige synagoge vandaan.

Sociaal leven
De leden van de groeiende kille stortten zich in het sociale leven van Den Bosch, binnen de gemeenschap maar ook daarbuiten. Er was een genootschap voor Talmoedstudie, een begrafeniscollege, een vrouwenvereniging die zorgdroeg voor het kostbare zilver van de synagoge en het onderhoud van het gebedshuis. Daarnaast werden er regelmatig loterijen en grote feesten georganiseerd. Een geliefde plek voor dat soort evenementen was de Sociëteit Casino aan de Parade, het plein pal achter de Sint-Janskathedraal. Dat de Joodse Bosschenaren niet bang waren zich te mengen tussen hun niet-Joodse stadsgenoten, blijkt wel uit de lijst van verenigingen en evenementen waar zij aan deelnamen. Zo waren Joodse kinderen en volwassenen lid van de grotendeels katholieke padvinderij en vierden zij het jaarlijkse carnaval mee. Een belangrijk figuur in het verenigingsleven was componist en orkestleider Simon Spiero. Zijn dansorkest was een begrip in de regio en sleepte aan de lopende band prijzen binnen. Dat de vermenging tussen Joods en niet-Joods in het vooroorlogse Den Bosch normaal was, is ook terug te zien in het onderwijs. Een groot deel van de Joodse kinderen ging naar de openbare lagere school aan de Wolvenhoek. Het pand is inmiddels gesloopt, maar het gebouw van het voormalig gymnasium staat er nog. Ook hier gingen Joodse jongens en meisjes naar school.

Hoewel de gemeenschap zich stevig had geworteld binnen de Bossche stadsmuren, bloeide ook het zionisme op. Leden van de Bossche Zionistische Vereniging, aangesloten bij de Nederlandse Zionistenbond (NZB), haalden begin twintigste eeuw met de bekende JNF-busjes geld op voor het Beloofde Land. Jongeren gingen in opleiding om ‘Palestinapionier’ te worden. Een deel van de leden vertrok al voor de Tweede Wereldoorlog naar het huidige Israël.

Industriële families
De Joden van Den Bosch wisten ook zakelijk prima hun weg te vinden, ze profiteerden van de sterke economie van de stad. Zo zorgde de familie Cahen (over hen later meer) voor werkgelegenheid met een in 1862 opgerichte papierfabriek. Aan de Havensingel opende Maurits Azijnman in 1910 een sigarenfabriek. De tabakshandel floreerde, mede dankzij Azijnmans concurrent Goulmy & Baar. De Joden van Den Bosch wisten ook zakelijk prima hun weg te vinden, ze profiteerden van de sterke economie van de stad. Zo zorgde de familie Cahen (over hen later meer) voor werkgelegenheid met een in 1862 opgerichte papierfabriek. Aan de Havensingel opende Maurits Azijnman in 1910 een sigarenfabriek. De tabakshandel floreerde, mede dankzij Azijnmans concurrent Goulmy & Baar. Eugène Goulmy en de Joodse Rudolf Baar (waarschijnlijk een verbastering van de Duits-Joodse achternaam Bär) richtten in 1898 een van de grootste en succesvolste sigarenfabrieken in de regio op. In de hoogtijdagen had de fabriek 400 werknemers in dienst. De fabriek van Azijnman werd tijdens een bombardement in de Tweede Wereldoorlog volledig verwoest, maar de Goulmy & Baar-fabriek, met gouden letters en kroontjes, staat nog steeds aan de Boschveldweg 72 en is in gebruik als concertzaal.

Een andere herinnering aan de vermogende Joodse industriële families vindt u aan de Markt. Daar staat het statige oude woonhuis van Tonia Lewin. Haar vader Falk en broer Hermann runden de goedlopende capsulefabriek Lewin. De familie, Tonia uitgezonderd, nam al vroegtijdig afstand van het jodendom, maar de firma stond in de volksmond bekend als ‘Jood Lewin’. Het pand heeft het ‘geluk’ gehad dat na de oorlog steeds grote winkelketens zich in het gebouw vestigden die de gotische gevel in ere hielden. De laatste huurder, fastfoodketen McDonalds, heeft het pand kortgeleden verlaten, waardoor een afdruk van de karakteristieke M nog vaag op de gevel te zien is. Ook het imposante woonhuis van Hermann aan de Clarastraat 25 is bewaard gebleven.

De rijke families lieten niet alleen prachtige gebouwen achter, maar droegen ook bij aan het culturele erfgoed van de stad. Zo was Karel Azijnman, zoon van de inmiddels schatrijke sigarenfabrikant, een van de meest fanatieke kunstverzamelaars van Den Bosch. Zijn woonhuis aan de Buitenhaven 5 hing vol schilderijen en litho’s. Daarbij was Azijnman vrijwillig conservator en medeoprichter van het Centraal NoordBrabants Museum, nu het Noord-Brabants Museum. In 1935 schonk hij zijn zeldzame tincollectie aan het museum, die nog grotendeels te zien is in de vaste tentoonstelling. Capsulemagnaat Hermann Lewin, waarschijnlijk geïnspireerd door Azijnman, schonk het museum een jaar later een aantal prachtige bloemtekeningen.
Nebbisj
Zoals in bijna elke gemeenschap waren ook binnen de Bossche de verschillen tussen arm en rijk groot. Behalve de fabrieksmagnaten woonden er veel Joden in de chique buurten rond het station. Maar ook het Joodse proletariaat vervulde een belangrijke rol binnen de stad. Zo stond markt koopman Moos de Winter voor dag en dauw op de Markt om zijn fruit te verkopen en ontstond er in de Kruisstraat een echte Joodse winkelstraat. Daar openden in 1928 onder andere slagerij Van der Sluis en het winkeltje in koosjere kruidenierswaren van Hanna Bouman. Boven de winkels woonden veel Joodse families uit de middenklasse. De winkels werden ook bezocht door niet-Joodse klanten, het vlees van Van der Sluis stond bekend als uitstekend. Er zijn geen aanwijzingen dat de Joodse bakkers ook koosjere Bossche bollen bakten, maar de bekendste bollenbakker, Jan de Groot, is gevestigd in het voormalige huis van de Joodse arts Wolff, aan de Stationsweg.

De armste Joden vestigden zich in en rondom de Korte Tolbrugstraat. Op archieffoto’s is goed te zien dat zij over aanzienlijk minder comfort en ruimte beschikten dan de killeleden met wie zij in sjoel zaten. De wijk moest na de oorlog plaats maken voor nieuwe huizen en een enorme parkeergarage, toch lijkt dit deel van de stad nog steeds iets nebbisj uit te stralen.

Begin 1941 telde de Bossche Joodse gemeente 465 leden. Toen werden de anti-Joodse maatregelen van kracht en verdwenen de voorheen zo goed geïntegreerde Joden uit het sociale leven. De Joodse kinderen werden van de openbare scholen gehaald en er werd een Joodse lagere school en lyceum opgericht. Het gebouw, nog steeds een school, kreeg later een ‘struikeldrempel’ om deze leerlingen te herdenken. In april 1943 was de deportatie van de Joodse Bosschenaren een feit. Een klein deel wist onder te duiken met behulp van kennissen, stadsgenoten en soms de kerk. Van de 465 killeleden keerden slechts 172 terug. Ondanks het gigantische gat dat door de Shoa werd geslagen pakten zij het leven in Den Bosch weer op.

In vrede en vriendschap
Dat er zo veel bekend is over het Joodse leven in de stad van voor en tijdens de Shoa, is de danken aan Max Cahen. Hij schreef zijn memoires over zijn gevangenschap in Vught en Auschwitz en zijn rol in de Joodse Raad van Den Bosch. Het boek Ik heb dit alles opgeschreven verscheen in 2010. Daarnaast schreef Cahen zijn herinneringen aan het Joodse Den Bosch van voor de Shoa op. Het boek staat vol kleurrijke anekdotes van de bloeiende kille en beeldende beschrijvingen van zijn leden. Cahen overleed in 1995, maar zijn manuscript In vrede en vriendschap werd in 2014 uitgegeven.
Cahen had dat zelf nooit voor mogelijk gehou den, vertelt zijn dochter Truus Wertheim-Cahen: “Ik denk wel dat hij het had gehoopt, maar hij had nooit gedacht dat het daadwerkelijk zou gebeuren. Het was een heel andere tijd. Na de oorlog werd er door de niet-Joodse inwoners van Den Bosch en Vught niet gepraat over wat er was gebeurd met de Joden. En dat terwijl bij ons thuis de oorlog altijd een referentiepunt was. Praten daarover stopte zodra je de voordeur uitging.” Maar na tientallen jaren stond er toch een Bossche generatie op die wél aandacht had voor het lot van de Joodse inwoners van de stad. “Daardoor ging ik ook met andere ogen naar mijn vaders verhaal kijken.” Wertheim-Cahen deed zelf de eindredactie voor het manuscript van haar vader. Soms moest ze redactioneel ingrijpen, wanneer de beschrijvingen van haar vader net iets te kritisch uitpakten. “Hij schetste een heel eerlijk, maar soms een wat scherp beeld van de leden van de kille. Het hele boek is geschreven vanuit zijn ervaring en zijn meningen.”

Naast het opschrijven van zijn verhaal bewoog Max Cahen ook hemel en aarde om een gedenksteen geplaatst te krijgen op het station van Vught. “Na flink wat tegenwerking van de Nederlandse Spoorwegen is het hem toch gelukt,” vertelt dochter Truus. Prinses Juliana onthulde de gedenksteen in 1984. Daarnaast zorgde Cahen ervoor dat een weg bij het station werd omgedoopt tot het Johanna Aronsonpad. “Johanna Aronson was een kinder arts uit Amsterdam en een goede vriendin van mijn vader. Zij ging mee met de kindertransporten en werd na protest over het vervoeren van zieke kinderen zelf afgevoerd naar een kamp.”
‘Door niet-Joden werd niet gepraat over wat er was gebeurd. Terwijl bij ons thuis de oorlog altijd een referentiepunt was’
In de steek gelaten
In 1995 werd in de Casinotuin een monument voor de leerlingen van het Joods Lyceum onthuld. Een monument dat álle vermoorde Bossche Joden herdenkt werd pas in 2014 gerealiseerd. Marc Verbeek, die met zijn uitgeverij Aldus Projecten het manuscript van Max Cahen uitgaf, vond dat er meer inhoudelijk moest worden stilgestaan bij de oorlogsslachtoffers van Den Bosch. “In de stad was inmiddels ook doorgedrongen dat men de Joodse gemeenschap behoorlijk in de steek heeft gelaten,” zegt Verbeek. Hij nam het initiatief en ontwierp het monument dat nu bij de Mortel, aan de muur van de voormalige synagoge hangt. Daarvoor werkte hij nauw samen met ambtenaar Jan de Wit, Truus Wertheim-Cahen en de overgebleven leden van de Joodse gemeenschap. “Het is een heel mooi en sober monument geworden,” zegt Wertheim-Cahen.

Voor het monument en het boek van Max Cahen deed Verbeek ook onderzoek naar de positie van de Joden en antisemitisme binnen de stad. “De meningen zijn verdeeld, we horen verhalen over mensen die leden onder antisemitisme, anderen beweren juist dat er in Nederland geen stad was waar Joden en niet-Joden zo goed konden samenleven als Den Bosch.” Verbeek beaamt dat de Joodse gemeenschap zijn uiterste best deed zich op sociaal vlak zich te mengen onder de Bosschenaren. “Maar ik ben helaas andersom nooit een foto tegengekomen van katholieke jongens en meisjes die Poeriem meevierden, dus dat is ook relatief.”
Naast het monument werden ook Stolpersteine geplaatst in de stad, onder meer voor de eerdergenoemde voorzanger Herman Isidor de Lieme en zijn vrouw Betty.
Herbouwen
Onmiddellijk na de bevrijding kwam het Joodse leven in de stad weer op gang. De synagoge had de oorlog grotendeels doorstaan, maar de inboedel bleek geroofd. De inventaris van de synagoge van Zaltbommel werd overgebracht naar Den Bosch en in 1947 werd de synagoge heringewijd. De gemeenschap zette door. “Ik wist niet beter, maar achteraf bezien zaten er nog maar heel weinig mensen in sjoel. Het leven ging toch door, er kwam weer een gemeenschap bijeen en ik kreeg als kind Joodse les. Mijn ouders waren heel erg betrokken bij die naoorlogse kille,” zegt Truus Wertheim-Cahen.
Marijke Wagenaar, jarenlang voorzitter van de Joodse gemeente in Den Bosch, herinnert zich de betrokkenheid van de familie Cahen. “Schatten van mensen,” zegt Wagenaar met een grote glimlach op het gezicht. “Max was een oude bullebak, maar een prachtig figuur. Niets was hem te veel voor de kille. Hij was heel erg bezig met het jodendom in Den Bosch.” Zijn inzet kon echter niet voorkomen dat het ledenaantal snel afnam. “Mensen emigreerden of vonden dat er in Den Bosch niet genoeg Joods leven was en vetrokken naar Amsterdam. Daarbij overleed de oudere generatie.”

Sinds 2010 is de Joodse gemeente daarom gefuseerd met die van Eindhoven. “Voor ons een heel goede oplossing,” aldus Wagenaar. De synagoge raakte in de jaren zeventig in verval en de Joodse gemeente had het geld niet om het gebedshuis op te knappen. “Het was verschrikkelijk, de paddenstoelen hingen aan het plafond,” zegt Wagenaar terugblikkend. Het gebouw werd overgedragen aan de gemeente ’s-Hertogenbosch en in 1995 werd het volledig gerestaureerd en kwam er een muziekzaal in. “We hebben een groot deel van het interieur aan het Noord-Brabants Museum gegeven,” zegt Wagenaar. De voorwerpen, waaronder een paar prachtige Torarollen en kandelaars, zijn opgeslagen in het depot van het museum.
De kille kreeg van de gemeente ’s-Hertogenbosch een ruimte boven de voormalige sjoel om diensten te houden. Dat was geen succes. “We hebben alles ingekocht wat we dachten nodig te hebben, maar dat hadden we net zo goed niet kunnen doen. We zijn er één keer voor de gezelligheid samengekomen en dat was het wel.” De kille is al jaren vertrokken, maar bij de deur van het muziekgebouw hangt nog steeds een mezoeza. “Dat wist ik niet, best aardig van ze,” zegt Wagenaar.
Wel een groot succes was de renovatie van de eeuwenoude Joodse begraafplaats in Vught. Na een jarenlang conflict over een stuk grond naast de begraafplaats werd de Joodse gemeente door de rechter in het gelijk gesteld. De grond werd verkocht en van de opbrengst kon de muur rondom de begraafplaats worden opgeknapt en kregen de grafstenen een renovatiebeurt. “Daar ben ik erg trots op. Onze begraafplaats is om door een ringetje te halen,” zegt Wagenaar stralend. Belangstellenden kunnen zich aanmelden om de begraafplaats te bezoeken.
‘Ik draag mijn ketting met een davidsster altijd en ik krijg nooit opmerkingen. Ja, iemand vroeg mij ooit of ik lid ben van de TROS’
Of de stad altijd goed is geweest voor zijn Joodse inwoners durft Wagenaar niet te zeggen, maar van hedendaags antisemitisme merkt zij niets. Wagenaar pakt de met diamantjes ingezette davidsster die om haar nek hangt stevig vast. “Deze draag ik altijd en ik krijg nooit opmerkingen. Ja, iemand vroeg mij ooit of ik lid ben van de tros.” Ook met de katholieke kern van de stad is er goed contact. “Ik heb onlangs de bisschop gesproken. Hij komt binnenkort met ons om tafel zitten. Een heel prettig mens, heel koosjer.”

1 Stationsweg 24, banketbakkerij Jan de Groot in het voormalige huis van arts Wolff
2 Koningsweg 5, voormalig woonhuis van rabbijn Heertjes
3 Van der Does de Willeboissingel 14, de voormalige Joodse school met struikeldrempel
4 Buitenhaven 5, voormalig woonhuis van kunstverzamelaar Karel Azijnman
5 Kruisstraat, voorheen de Joodse winkelstraat
6 Prins Bernhardstraat 4, voormalig synagoge en Joods monument aan de Mortel
7 Verwersstraat 41, Noordbrabants Museum met onder andere de collectie van Karel Azijnman
8 Casinotuin, Joods Scholieren Monument
9 Nachtegaalslaantje 1, voormalig gymnasium
10 Bethaniestraat 4, eerste locatie Noordbrabants Museum, mede opgericht door Karel Azijnman
11 Clarastraat 25, voormalig woonhuis van capsulefabrikant Hermann Lewin
12 Parade 23, voormalige locatie van Sociëteit Casino, nu Schouwburg Casino
13 Markt, met op nummer 39 het voormalige huis van Tonia Lewin
14 Tolbrugstraat, voorheen de buurt waar voornamelijk arme Joden woonden
15 Boschdijkstraat 100, fabriek Goulmy & Baar
16 Richting Vught