De Nederlands-Joodse gemeenschap geeft jaarlijks alleen al aan mankracht zes ton uit aan bescherming van haar leden en eigendommen tegen eventuele terroristische aanvallen. De overheid is zeer terughoudend in een tegemoetkoming van die kosten. Een inventarisatie over de noodzaak, bedragen en politieke wil om de last te verlichten.
In een dubbelinterview tussen rabbijn Menno ten Brink en Roma-voorvrouw Michelle Mila van Burik in NIW 42 uitte de rabbijn zijn zorg over de beveiliging van de Joodse gemeenschap en de kosten daarvan. Deze moeten door de gemeenschap zelf worden opgehoest, terwijl, zo vond Ten Brink, de overheid toch verantwoordelijk zou moeten zijn voor de veiligheid van haar burgers. Iedereen die actief is binnen de Joodse gemeenschap weet dat vrijwel alle officiële Joodse instanties in mindere of meerdere mate worden beveiligd. Dat geldt ook voor Joodse evenementen. Veel van die taken, zoals het beveiligen van sjoeldiensten, worden uitgevoerd door enkele tientallen vrijwilligers; ook zijn er samenkomsten waarbij beveiligingsmankracht professioneel wordt doorberekend, zoals bijeenkomsten van de CIA. Het gaat hier overigens om een minimale, uiterst noodzakelijke bezetting en beveiliging. Dit kost de Joodse gemeenschappen in Nederland ieder jaar gemiddeld 600.000 euro. Ron van der Wieken, voorzitter LJG Amsterdam: „We hebben het dan qua personen tegen wie we ons beveiligen over gelegenheidsklojo’s. Tegen echte ‘professionele’ terroristen zijn ook wij niet bestand.”
Materiële investeringen
Daarnaast worden er bij vrijwel alle instanties ook astronomische bedragen uitgegeven aan materiële vormen van beveiliging zoals camera’s, kogelwerend glas, beveiligingsmuren, enzovoort. Dat is niet alleen nodig in Amsterdam, maar ook in de Mediene. Als voorbeeld twee gebouwen van de LJG. Bij de nieuwe sjoel in Amsterdam werd tijdens de bouw 460.000 euro geïnvesteerd in materiële beveiliging, met een additionele 90.000 euro waarbij veiligheid en architectuur werden geïntegreerd en dus de grens tussen beveiliging en architectonische invulling niet helemaal duidelijk te trekken is. Ron van der Wieken, voorzitter LJG Amsterdam: „Als je een deur kiest die mooier oogt en tegelijkertijd ook veiliger is, bepaal dan maar welk bedrag architectonisch en welk deel beveiligingstechnisch moet worden ingevuld.” Ook bij de Glazen Zaal van de LJG in Den Haag werden tonnen geïnvesteerd in materiële veiligheidsmaatregelen. Bij de LJG Amsterdam komen daar jaarlijks terugkerende beveiligingskosten bij, die worden begroot op een bedrag tussen de 40 en 50.000 euro. „Deze kosten worden vooral in het weekend gemaakt, op vrijdag en zaterdag, en op zondag, wanneer wij Joodse les geven,” aldus Van der Wieken, die daarbij wil aantekenen dat de politie daar waar mogelijk haar beste beentje voorzet en tijdens bijeenkomsten regelmatig haar gezicht laat zien. „Van die welwillendheid van lokale dienders zijn ook de Medienegemeenten afhankelijk. Zij kunnen vanuit Den Haag verder geen enkele medewerking verwachten.”
Verreken je de materiële kosten (gemiddeld 200.000 euro, die jaarlijks door de hele Joodse gemeenschap worden gemaakt, inclusief Joodse instanties als bijvoorbeeld het JHM en JMW, en gebruikmakend van afschrijving) met de 600.000 euro aan mankracht op jaarbasis, dan wordt er volgens een gemiddelde schatting landelijk 800.000 euro per jaar aan beveiligingskosten opgehoest door de Joodse gemeenschap. Nodeloos om te zeggen dat daarbij het zwaartepunt vooral in de regio Amsterdam-Amstelveen ligt. Dit is een conservatieve raming. En zou de kwaliteit van een ‘minimale’ naar een ‘redelijke’ status worden opgewaardeerd, dan gaat het om een miljoen aan bemande beveiliging per jaar, plus twee ton zogeheten ‘hardware’ beveiliging en dan spreken we over een bedrag van 1,2 miljoen euro op jaarbasis.
Wat heeft het voor nut?
Vraag is: is al die beveiliging nodig? Deze discussie wordt in mindere mate binnen de Joodse gemeenschap zelf, maar zeker ook daarbuiten met regelmaat gevoerd. Niet iedereen ziet het nut ervan in, zeker niet mensen van buiten de gemeenschap die zich niet goed kunnen inleven in of op de hoogte zijn van de bedreigingen die tegenover de Joodse gemeenschap worden geuit. Dat de dreiging niet uit de lucht komt vallen, blijkt uit het feit dat de LJG per jaar zo’n twee tot drie serieuze bedreigingen binnenkrijgt; bij de NIHS mag van hetzelfde aantal, zo niet meer, worden uitgegaan. Van andere instanties waren bij het ter perse gaan van deze NIW geen data beschikbaar, hoewel het NIW zelf kan zeggen dat de redactie het afgelopen jaar is bestookt met dreigmails uit antizionistische hoek. Er is sprake van een duivels dilemma. Individueel kunnen leden van de gemeenschap allerlei keuzes maken waarbij ze verhoogd risico lopen, zoals het geven of het bezoeken van een Joods feestje, het bekleden van een functie die een verhoogd risico met zich meebrengt of het reizen naar Israël en tijdens zo’n verblijf een bezoek brengen aan de West Bank. Anders is het voor Joodse instellingen zoals scholen, bejaardentehuizen, musea en synagogen. Daar gaat het niet om een individuele afweging, maar om de verantwoordelijkheid die instellingen hebben om cliënten of bezoekers te beschermen tegen bedreigingen van buitenaf. Van het feit dat een locatie überhaupt wordt beveiligd, gaat een grote preventieve werking uit. Voor het hele beeld van de potentiële dreiging kan de Joodse gemeenschap zich helaas niet alleen beperken tot binnen de Nederlandse grenzen. Terrorisme is internationaal en opportunistisch. Instellingen die als sitting duck geen preventieve maatregelen nemen zijn vaak lijdend voorwerp. Voorbeelden zijn er legio, zoals Istanbul, waar alle synagogen eens of meermalen een bomaanslag te verduren kregen. Daarnaast waren er incidenten in onder meer Parijs, Londen, Scandinavië en Spanje, waaruit geconcludeerd mag worden dat gelegenheid de terrorist maakt.
Veiligheid vs. bewegingsvrijheid
Die preventieve beveiliging kost de Joodse gemeenschap niet alleen in materieel opzicht veel. Ook wordt de gemeenschap beperkt in haar bewegingsvrijheid, wat niet altijd kan rekenen op begrip van de buitenwereld. Meer dan eens wordt het jodendom verweten dat het zich verschuilt achter hoge muren, zoals bijvoorbeeld de hoge hekken van de Joodse onderwijsinstellingen. Daarbij realiseert de buitenwereld zich vaak niet dat die muren de gemeenschap meer beperken dan de buitenwereld, waarvan het uitzicht alleen wordt geblokkeerd. Karen de Jager-Waterman, wier kinderen zelf Joods onderwijs volgden, over dit dilemma: „Die beveiliging kost ons veel meer dan geld. Wat doet het met ons en met onze kinderen dat we het normaal vinden dat we langs beveiligers moeten als we de school, sjoel of een ander ‘Joods gebouw’ binnengaan? Hoe ver moeten we gaan met onze beveiliging? Moeten we ook niet een keer ‘stop’ zeggen? Tegelijkertijd realiseer ik me dat áls er ooit iets gebeurt, je je de haren uit het hoofd trekt als je geen voorzorgsmaatregelen hebt genomen.” Ron van der Wieken van LJG Amsterdam is het daarmee oneens: „Het is helemaal geen dilemma. We móeten wel.”
De beperking die beveiliging met zich meebrengt en de manier waarop de overheid daarmee omgaat, blijken uit een voorbeeld rond de bouw van de Joodse school Rosj Pina. Er was vanuit de overheid een bedrag van een paar duizend euro beschikbaar gesteld als subsidie voor een kunstwerk bij de school. Voorwaarde was dat het kunstwerk zou worden geplaatst in de openbare ruimte. Er kwam een kunstwerk. Op het schoolplein, dat was de mondelinge overeenkomst. Maar omdat het plein achter een muur lag en alleen bereikt kon worden via een beveiligde entree, oordeelde de overheid dat het hier niet ging om de openbare ruimte. Weg subsidie, weg kunstwerk.
‘Rijksoverheid blijft achter’
Het CJO trok begin 2011 in Den Haag aan de bel en zette de hoge beveiligingskosten op de Haagse agenda. Dat werd opgepikt door diverse partijen, van SP tot ChristenUnie. SPKamerlid Ronald van Raak stelde Kamervragen aan de minister. De ChristenUnie kwam in samenwerking met andere partijen met een motie die op 3 maart werd aangenomen. De Tweede Kamerfractie van de Christenunie riep minister Ivo Opstelten (VVD) van Veiligheid en Justitie in die motie op om te gaan praten met de Joodse instellingen en Nederlandse gemeenten over financiële ondersteuning. Het voorstel werd aangenomen, overigens zonder steun van VVD en CDA. De fractievoorzitter van de ChristenUnie, Arie Slob: „De minister heeft onze motie ontraden omdat hij vond dat we te veel op de feiten vooruit liepen. De regeringsfracties CDA en VVD zijn daar helaas in meegegaan.” Vorige maand kwam Opstelten met een voorlopig antwoord op de motie. Hij wil wel overleggen met de gemeenten, maar niet met Joodse instellingen. Ook is er nog geen budget beschikbaar. Slob is teleurgesteld. „We vragen niet van het kabinet om alles te betalen, maar we willen dat de rijksoverheid een deel van de kosten op zich neemt. Erg jammer dat de minister niet direct met de Joodse instellingen in gesprek gaat,” aldus de CU-leider. Verder zei minister Opstelten dat hij kijkt naar de mogelijkheden die het Stelsel Bewaken en Veiligheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding biedt om Joodse instellingen te beveiligen. In de praktijk komt het erop neer dat het stelsel alleen extra beveiliging van personen en objecten regelt als er sprake is van een acute dreiging. Het stelsel is niet bedoeld voor permanente beveiliging. Met de focus op het stelsel maakt de minister een verkeerde keus, vindt Slob. „De overheid vindt antisemitisme onaanvaardbaar, maar wil er financieel zijn schouders niet onder zetten. Opstelten onderkent onvoldoende wat hier aan de hand is. Hij komt met ad hoc beveiligingsmaatregelen en niet met permanente oplossingen.”
Ten slotte blijkt dat het kabinet pas in het najaar van 2012 met een begroting en concrete maatregelen komt. Veel te laat, stelt Slob. „Het kabinet maakt een grove onderschatting van wat er op het gebied van antisemitisme gaande is. Als de Kamer terug is van het zomerreces, gaan wij hem ter verantwoording roepen.” Volgens de woordvoerder van minister Opstelten kan hij pas in het najaar van 2012 reageren omdat dit het eerste moment is waarop de zogenaamde ‘discriminatiebrief’ naar de Kamer wordt gestuurd. In deze brief staan alle antidiscriminatiewetmaatregelen van Opstelten opgesomd. De brief moet voorkomen dat de Kamer te gefragmenteerd wordt geïnformeerd.
De situatie in Amsterdam
De torenhoge beveiligingskosten van de Joodse gemeenschap gingen ook aan het Amsterdamse Stadsdeel-Zuid niet onopgemerkt voorbij. Stadsdeelvoorzitter Paul Slettenhaar (VVD) steekt sinds vorig jaar zijn nek uit voor financiële ondersteuning. „We gaan de komende vier jaar 140.000 euro per jaar besteden aan de beveiliging van de Joodse instellingen. Het gaat om een structureel bedrag dat we in onze begroting zullen opnemen,” zo legt hij uit. Het gaat dus om een totaalbedrag van ruim een half miljoen. Afgelopen voorjaar werden de plannen van het huidige dagelijks bestuur in een verordening opgenomen en door de deelraad aangenomen. „We willen het eerste bedrag al in oktober uitkeren, maar ik realiseer me natuurlijk dat de problemen hiermee niet opgelost zijn,” zegt Slettenhaar. Hij vindt dat de gemeente Amsterdam en de Rijksoverheid meer moeten doen. „Ik heb het probleem aangekaart bij burgemeester Van der Laan en minister Opstelten en ga ervan uit dat ze hun verantwoordelijkheid nemen. Wij vinden in ieder geval dat de overheid de veiligheid van al zijn burgers moet garanderen. In ons stadsdeel geven wij dat voorbeeld. Zo beveiligen we ook bezoekers van onze zwembaden.” Hij benadrukt dat het hem niet om Joden of religie per se te doen is. „Ook als andere burgers of instellingen aantoonbaar structureel bedreigd worden, moeten wij als overheid hun veiligheid vergroten.”
‘Aanvullende maatregelen’
De gemeente Amsterdam maakt zich onder leiding van burgemeester Eberhard van der Laan (PvdA) sterk voor financiële steun. De afgelopen maanden was hij veelvuldig in overleg met de NIHS over de veiligheidssituatie. Woordvoerder van de burgemeester Bartho Boer: „De gemeenteraad heeft hem opgeroepen om, los van de bijdrage van Stadsdeel- Zuid, nog eens 200.000 euro vrij te maken voor de beveiliging van Joodse instellingen en niet-Joodse instellingen. We willen geen enkele groep uitsluiten. Toch zal het er in de praktijk op neerkomen dat bijna alles naar de Joodse instellingen zal gaan. De gedachte is om het geld in te zetten voor aanvullende maatregelen en kosten die daarvoor gemaakt moeten worden.” Uit veiligheidsoverwegingen kan Boer geen uitspraken doen over zichtbare en onzichtbare politiemaatregelen die de burgemeester treft. „Je mag ervan uitgaan dat de politie ook de Joodse instellingen goed in de gaten houdt.”
Enkele cijfers: download hier de pdf.