Door Esther Voet en Bart Schut
De IHRA-‘werkdefinitie’ van antisemitisme blijft voor verdeeldheid in politiek Den Haag zorgen. De progressieve partijen zijn tot nu toe mordicus tegen de definitie, maar het lijkt er sterk op dat zij zich hebben laten beïnvloeden door de anti-Israëllobby van Nederlandse en internationale BDS-organisaties. Hebben D66, PvdA, GroenLinks, SP en de PvdD de definitie überhaupt gelezen?Wie de definitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) goed leest, zal zich erover verbazen dat die niet allang door alle Nederlandse politieke partijen is omarmd, met wellicht de voor de hand liggende uitzondering van het van antisemitische denkbeelden doordrongen Denk. De woordkeuze van de IHRA is namelijk voorzichtig en afgewogen: “Antisemitisme is een zekere perceptie van Joden, die geuit kan worden als haat tegen Joden. Retorische en fysieke uitingen van antisemitisme worden gericht aan Joodse en niet-Joodse personen en/of hun bezittingen, aan instellingen van de Joodse gemeenschap en religieuze voorzieningen.”
Het lijkt onmogelijk hier veel tegenin te brengen, daarvoor is de definitie te breed, te algemeen. Blijkbaar vond de IHRA dat zelf ook, want de organisatie – waarin 27 Europese landen, de VS, Canada, Israël en Argentinië zich hebben verenigd om tegen antisemitisme en Holocaustontkenning te strijden – kwam zelf met een lijst concrete voorbeelden van wat er onder de definitie valt. De meeste zijn voor de hand liggend: het oproepen tot geweld tegen Joden, het ontkennen van de Holocaust of het verspreiden van complottheorieën waarbij Joden een kwalijke rol spelen.
Weerstand
Deze zaken stuiten op weinig weerstand, al maken moderne ‘antizionisten’ zich hier vaak genoeg schuldig aan. Sowieso is de scheiding tussen antizionisme en antisemitisme lastig te maken; de twee zaken lopen naadloos in elkaar over en in de overgrote meerderheid van de gevallen is antizionisme niets meer dan een eufemisme om Jodenhaat te maskeren. Er zal wellicht een handvol niet-Jodenhatende antizionisten zijn, maar niet-Joodse antizionisten zijn vrijwel zonder uitzondering antisemitisch. Het is dit element in de discussie dat de anti-Israëlbeweging op de been bracht om tegen de IHRA-definitie te lobbyen. Immers, de andere bij de werkdefinitie gevoegde voorbeelden zijn vaste prik bij hen die zich zo gretig antizionist noemen en tegelijkertijd bij hoog en laag volhouden Joden niet te haten.
De IHRA noemt: Israël ervan beschuldigen de Holocaust te overdrijven; Joden ervan beschuldigen loyaler aan Israël te zijn dan aan het land van hun nationaliteit; het ontkennen van het recht van het Joodse volk (nee, het gaat hier niet om de Joodse religie, dat slechts een onderdeel is van het Joodse volk) op zelfbeschikking, bijvoorbeeld door de staat Israël als een racistische onderneming te bestempelen; het gebruik van een dubbele standaard tegenover Israël door meer van de Joodse staat te verwachten dan van andere democratieën; het gebruik van klassiek-antisemitische beelden en symbolen (bijvoorbeeld het bloedsprookje, maar ook het gebruik van hakenkruizen zou hieronder kunnen vallen) bij het karakteriseren van Israël of Israëli’s; het vergelijken van Israël met nazi-Duitsland; het collectief verantwoordelijk houden van Joden voor acties van de staat Israël.
Kritiek
U zult de paniek onder anti-Israëlische organisaties en personen begrijpen wanneer u dit leest: de door de IHRA gebruikte bovenstaande voorbeelden komen we te vaak tegen bij uitingen van de BDS-beweging of in de recente schandalen rond het antisemitisme binnen de Britse Labourpartij.
Maar belangrijker is wat er niet in de definitie of in de bijgevoegde verklaring staat: nergens wordt kritiek op de staat Israël als antisemitisch aangemerkt, tenzij deze valt onder de gebruikte voorbeelden. Dus uitingen als ‘Israël bezet de Westelijke Jordaanoever’, ‘de Palestijnen worden onderdrukt’ of ‘Netanyahu is een fascist’ vallen nadrukkelijk niet onder de IHRA-definitie van antisemitisme.
Toch is dit het narratief van de anti-Israëllobby: ‘Als wij deze definitie accepteren, mogen wij geen kritiek op Israël meer leveren’. Dit is een drogreden die wordt gebruikt door partijen die Israël, en alleen Israël, internationaal willen isoleren zonder in de spiegel te kijken waarom ze dat doen. Geen weldenkend mens wil zich identificeren als een Jodenhater. Veel gemakkelijker is het om de definitie in twijfel te trekken dan het eigen gedrag. Weinigen zullen ervan wakker liggen of medewerkers van Electronic Intifada, Kairos-Sabeel, het Palestina Komitee en The Rights Forum of Een Ander Joods Geluid worstelen met de vraag of zij antisemitisch zijn of niet. Het wordt wel interessant wanneer deze organisaties hun energie steken in het beïnvloeden van de politiek.
Zo zijn we in de krankzinnige situatie beland dat politieke partijen bij hun beslissing wat antisemitisme is, niet luisteren naar de slachtoffers ervan, maar naar hen die – mogelijk – dader zijn. Waar linkse partijen onmiddellijk de term ‘blank’ vervingen door ‘wit’ omdat zwarte activisten dit eisten, vinden de slachtoffers van Jodenhaat geen gehoor. Integendeel, de politici leggen hun oor juist bij de organisaties die geen enkel belang bij de bestrijding van antisemitisme hebben. Het is alsof je de Moslimbroederschap vraagt wat je definitie van terrorisme zou moeten zijn of aan de Ku Klux Klan of iets wel of geen racisme is. Of zijn linkse politici bang onder ogen te zien dat hun eigen motieven minder zuiver zijn dan zij zichzelf jarenlang hebben voorgespiegeld?
Institutioneel antisemitisme
In Amsterdam in ieder geval niet. Daar tekenden op Denk en Sylvana Simons’ Bij1 na alle in de gemeenteraad vertegenwoordigde partijen het Amsterdam Joods Akkoord, dat wel degelijk uitgaat van de IHRA-definitie. Het is bizar dat veel van diezelfde partijen op landelijk niveau tegen dezelfde definitie stemmen die zij in de hoofdstad juist omarmden. D66 spant daarin de kroon. Die partij gaat in tegen de oproep van de meerderheid van het door haar zo geliefde Europees Parlement de definitie aan te nemen. Blijkbaar is bij de sociaalliberalen de afkeer van antisemitismebestrijding groter dan de liefde voor Europese eenwording.
De PvdA, GroenLinks en de SP hebben Jeremy Corbyns Labour links ingehaald door de werkdefinitie af te wijzen. Deze is overigens al geldend recht in verschillende Europese landen, waaronder Duitsland en Oostenrijk. U leest het goed, de Duitsers en de Oostenrijkers gaan verder in de bestrijding van Jodenhaat dan Nederland. Waarom is dit? Laten wij hierbij de term ‘institutioneel antisemitisme’ introduceren, naar analogie van ‘institutioneel racisme’. Deze in progressieve kringen zeer populaire term wijst op een soort impliciet, ‘in ons dna verweven’ racisme, een vergif dat haast ongemerkt onze instellingen – dus ook de politiek – is ingeslopen.
Als je kijkt naar de obsessieve aandacht van linkse partijen in Den Haag voor het Israëlisch-Palestijnse conflict – de vergelijking met de eindeloze stroom anti-Israëlmoties bij de Verenigde Naties dringt zich op – is het een kleine stap te moeten concluderen dat institutioneel antisemitisme de houding van partijen als D66, PvdA, GroenLinks en SP beheerst. Hetzelfde zie je bij de Van Agt-vleugel van het CDA. Zonder zich te verdiepen in antisemitismevraagstukken, bijvoorbeeld in de vraag wat staat er nu precies in de IHRA-definitie, wordt partij gekozen tegen de bestrijding van Jodenhaat. Alsof de gedachtegang is: ‘Joden staan gelijk aan Israël. Dat land is de bron van al het kwaad in het Midden-Oosten. Dus zijn we tegen de bestrijding van Jodenhaat’. Deze redenering, expliciet geuit bij BDS-bewegingen en impliciet heersend binnen progressieve partijen, wordt juist door de IHRA genoemd als voorbeeld van antisemitisme. Daarmee is de cirkel rond, maar in plaats van reflectie zal dit juist wel extra verzet tegen de definitie opleveren.
Schimmig en groezelig
Wij vragen de partijen die keer op keer tegen de IHRA-antisemitismedefinitie stemmen, uit te leggen waarom zijn dat doen. Welke van de aangedragen IHRA-voorbeelden zien zij als niet antisemitisch en waarom niet? In welk opzicht wordt legitieme kritiek op de staat Israël door het aannemen van de definitie onmogelijk gemaakt? En waarom wordt deze discussie niet openlijk binnen de partijen gevoerd, maar is bij voorbaat duidelijk dat ze in de Kamer tegen zullen stemmen?
Wanneer D66, PvdA, GroenLinks en SP hierover openheid van zaken geven, kan inhoudelijk gediscussieerd worden over de wenselijkheid van de definitie. Maar zolang deze partijen hun standpunt blijven uitbesteden aan personen en organisaties die volgens de definitie zelf van antisemitisme kunnen worden beschuldigd, blijft er een schimmige en groezelige situatie bestaan, waarbij meer wordt geluisterd naar potentiële daders dan naar daadwerkelijke slachtoffers. Bij iedere andere groep dan de Joden zou dit voor deze zich als progressief afficherende partijen onacceptabel zijn. Maar zoals zo vaak het geval is rond discussies over antisemitisme, jodendom en Israël, ligt het in dit specifieke geval allemaal waarschijnlijk ‘heel anders’.