
Foto: Flash90
Het draagverbod op sjabbat heeft een spiritueel doel en de auteur pleit ervoor om die traditie ook in steden met een eroev regelmatig eer te bewijzen.
Auteur: Nathan Lopes Cardozo
Dat de sjabbat een van de beste vondsten van God is, is algemeen bekend. Ongetwijfeld verdient Hij de Nobelprijs voor dit vernieuwende denken. Nu vrijwel de gehele wereld het idee van één rustdag per week heeft overgenomen zouden de achtenswaardige juryleden in Zweden en Noorwegen serieus moeten overwegen om Hem deze eer te verlenen.
Dat we allemaal een wekelijkse rustdag nodig hebben, is welbekend. Wat daarentegen niet iedereen weet is dat de Joodse traditie meent dat de rust niet alleen moet bestaan uit het afzien van inspannende arbeid, maar ook van ieder ander soort werk waaruit zou blijken dat de mens de heerschappij over de wereld heeft. Eén dag per week wordt de mens gevraagd om de wereld en al haar mogelijkheden als het ware aan God terug te geven. In plaats van een schepper te zijn moet de mens erkennen dat hij zelf ook een schepsel is – niet veel meer dan een bloemetje, een blaadje of een vogeltje. Door zich te onthouden van koken, schrijven, het gebruiken van elektriciteit, autorijden, vliegen en soortgelijke activiteiten, leert de mens dat de wereld al geschapen is en zonder twijfel ook zonder hem zal kunnen voortbestaan. Zoals Avraham Joshua Heschel ons leert: „De wereld heeft onze handen, maar onze ziel behoort aan Iemand Anders.”
Ruimte maken
Sjabbat is een dag waarop we stoppen met het vereren van technologie, geld en macht. In plaats daarvan focussen we ons op onszelf en onze families, op het leren van de Tora, het zingen van sjabbatliedjes en het creëren van een ‘Hof van Eden’ om ons heen. Sjabbat is een in tijd gemeten heiligheid waarbinnen we ruimte maken voor persoonlijke gesprekken met vrienden, het lezen van een boek, het spelen van spelletjes met onze kinderen en waarin we ons bevrijden van de mobieltjes, de iPad en de computer. Sjabbat betekent in volle vrijheid leven, hetgeen op paradoxale wijze bereikt wordt door velerlei verboden in acht te nemen en die verboden werkzaamheden te vervangen door spirituele handelingen. We maken onszelf los van allerlei activiteiten die vaak onze interne balans verstoren. Dat brengt ons in een oase van rust in een turbulente zee van wereldse beslommeringen. Maar waarom is het verboden om, afgezien van kleding en sieraden, in het openbaar zoals op straat, zelfs het kleinste object te dragen? Op welke wijze leidt dit tot meer rust of schept het ruimte in onze gedachtewereld? Hoe bevrijdt dit ons van het keurslijf van het dagelijks leven?
Het klopt dat in bepaalde delen van Amsterdam, New York en in de meeste Israëlische steden gedragen mag worden, maar dit komt alleen door de constructie van een eroev (een kunstmatige begrenzing), die symbolisch een semi-openbaar gebied tot een privégebied maakt. Dit is gedaan om te voorkomen dat inachtneming van de sjabbatregels contraproductief wordt doordat bijvoorbeeld jonge stellen niet naar sjoel of snoge zouden kunnen komen omdat hun kinderen nog niet zelf kunnen lopen. Dit is een typisch voorbeeld van hoe de halacha moet werken met twee tegengestelde religieuze waarden. Zoals ook in de seculiere wet gebeurt, stelt het jodendom – zoals de rechtskundige filosoof Sir Jeshaja Berlin het noemt – een ‘uitruil’ voor, om met de soms tegenstrijdige eisen van het leven rekening te kunnen houden.
Geheim van het draagverbod
Desalniettemin kan het moeilijk ontkend worden dat het draagverbod van het allergrootste belang is: geen onderwerp wordt zo uitgebreid in de Talmoed besproken als juist dit verbod! Wat is het geheim erachter? Het is hier dat de Boeddha (560-480 v.d.g.j.) en Meester Furong Daokai (12e eeuw, China), beiden grote filosofen, ons te hulp komen. In hun zenboeddhistische filosofie is een van hun meest opmerkelijke waarnemingen: ‘De groene bergen lopen altijd… Als u twijfelt aan het lopen van de bergen, dan kent u uw eigen lopen niet.’ (Satipatthana-Soeta, soetra over de Totstandkoming van de Oplettendheid) Er zijn twee redenen om te lopen: de ene heeft tot doel een bestemming te bereiken, bij de andere is het doel het lopen op zich, wandelen. Als iemand ergens naartoe loopt ligt de bestemming buiten hemzelf: hij moet naar een zakelijke bijeenkomst of moet ergens een pakje afleveren. Maar wanneer iemand een wandeling maakt is die wandeling het doel op zich en is iedere stap deel van dat doel. Op zo’n moment is de mens verbonden met zijn eigen existentie. Hij loopt tevreden en in complete harmonie met zichzelf. Niets anders dan dat houdt hem bezig. Groene bergen lopen in díé zin dat ze als het ware met zichzelf wandelen. Ze hoeven slechts bergen te zijn; niets buiten henzelf verhindert hen om bergen te zijn. Ze hoeven nergens naartoe; daarom wandelen ze.
Een mens moet weten hoe hij zichzelf moet verplaatsen voordat hij iets naar buiten kan dragen. Hij moet weten dat zijn innerlijke beleving het doel van zijn leven is. Het is die interne beleving die geestelijk en moreel moet groeien. Zijn geluk hangt niet af van externe omstandigheden, maar van zijn houding ten opzichte van die omstandigheden. Het zeldzame en eenvoudige plezier om zichzelf te kunnen zijn zal hem voor veel narigheid behoeden. Maar zolang hij gelooft dat het doel van het leven is om een object ergens naartoe te brengen, of om ergens te zijn, in plaats van te zijn wat hij is, zal hij nooit zijn wat hij moet zijn. In dat geval is hij de slaaf van zijn eigen bedenksels. Wat hij nodig heeft is een blik op de wereld die – zoals Spinoza het noemt – sub specie aeternitatis is, een blik vanuit het perspectief van de eeuwigheid.
Openbaar terrein
Als de Jood verteld wordt om niet op openbaar terrein te dragen op sjabbat, wordt hem eigenlijk gevraagd om zijn doelen in het leven die dag niet in de publieke sfeer na te streven, want daarbij gaat het erom om ergens naartoe te gaan. Terwijl men voor zijn levensonderhoud ongetwijfeld wel ergens naartoe dient te gaan, moet die activiteit beperkt worden tot doordeweekse dagen; zij is dan een middel om iets te bereiken, maar nooit het einddoel.
Op sjabbat verandert de Jood zijn gedrag naar buiten toe in een manier van zijn. Voor één dag per week wordt hij een persoon die door slechts zichzelf te dragen en niets anders in staat is om te gaan met een wereld die weinig weet van de behoeften van het innerlijke leven. Op sjabbat wandelt de Jood zelfs als hij naar sjoel gaat; het lopen naar sjoel is immers ook een doel op zich. Alleen op deze manier zal hij leren beseffen hoe belangrijk hij is en dat niemand hem minderwaardig kan maken zonder zijn eigen toestemming.
In een wereld waarin we weigeren notitie te nemen van wat buiten ons gezichtsveld is, waarin we van mysteries dogma’s en feiten maken, ideeën omzetten in een veelvoud van woorden en vaste gebruiken, wordt de Jood gevraagd zichzelf te overtreffen door juist zichzelf te zijn; hij wordt opgeroepen om een andere wereld te ontdekken. Het afzien van dragen is een daad van protest tegen de oppervlakkigheid van onze wereld.
Het zou daarom een goede zaak zijn als iedere Jood die in Amsterdam en in andere steden op sjabbat draagt – mogelijk doordat deze steden door een eroev worden omringd – zich toch eens in de zoveel weken hiervan zou onthouden om daarmee dit grootse idee van jodendom en boeddhisme in ere te houden. De tijd is voor de hele mensheid gekomen om de sjabbat in acht te nemen. Dat kan op vrijdag, zaterdag of zondag zijn, maar wij Joden zijn dat aan onze medemens verplicht.