Foto’s: Claudia Kamergorodski
Ze zijn een begrip in Joods Nederland, het aanspreekpunt voor eenieder die bijvoorbeeld een koosjere mezoeza aan de deur wil hebben: Dobbe en Ies Vorst. Maar wat weet de huidige generatie eigenlijk van dit bescheiden echtpaar? Wie weet bijvoorbeeld dat Dobbe Vorst werd geboren in Samarkand? Dobbe: “Klopt. Mijn familie is in 1947 gevlucht uit mijn geboorteplaats Samarkand, de hoofdstad van het huidige Oezbekistan. Dat gebeurde met valse papieren. Alleen Polen mochten officieel vertrekken en we zijn via Joodse contacten aan Poolse paspoorten gekomen en aan de doorreis naar Europa begonnen. Ik was twee jaar oud.”
Zo begint het leven van Dobbe Vorst (1945), geboren Rubinson. Als kind groeit ze op in Parijs met de verhalen over haar vader, die twee jaar gevangenisstraf kreeg. Vader Rubinson zette zich in het geheim in als onderwijzer en organisator van honderden Joodse basisscholen die strikt verboden waren door het antireligieuze communistisch bewind. Haar vader had alles over voor zijn idealen: Joden verbinden met het jodendom. Dat ging boven eigenbelang. Het kostte hem zijn gezondheid. Hij stierf toen Dobbe vier jaar was.
Het is diezelfde houding waarmee Dobbe later als volwassene een bescheiden, maar onuitwisbare indruk op de Nederlandse gemeenschap zal maken.
Een ‘mama’ en een ‘moeder’
Rabbijn Moshe Jitschak (Ies) Vorst heeft een totaal andere achtergrond. Hij werd op 23 januari 1938 geboren in Rotterdam. Zijn vader, Levie (Lou) Vorst, was daar opperrabbijn. Als vijfjarige wordt de jonge Ies met zijn familie op transport gezet via Westerbork naar Bergen-Belsen: “Mijn moeder is vermoord. Mijn vader overleefde en keerde terug naar de Maasstad met zijn kinderen: mijn tweelingbroer en ik, een oudere zuster en een jongere broer. Eén jongetje, de jongste zoon van mijn ouders, is al in Westerbork geboren en overleden.” Na de oorlog hertrouwt zijn vader. “Mijn tweede moeder was een vriendin van mijn biologische moeder, die wij ‘mama’ bleven noemen. Mijn vader is op advies van mama hertrouwd. Vlak voor haar overlijden heeft mama mijn vader gevraagd haar vriendin, mocht zij nog in leven zijn, moeder te laten worden van hun kinderen.”
En zo geschiedt. Er zouden nog vijf kinderen uit het tweede huwelijk volgen. Rabbijn Vorst kijkt ondanks het trauma en verdriet van zo’n zwaar begin terug op een vrolijk gestemde jeugd. “De oorlog was bij ons thuis ‘voltooid verleden tijd’. Mijn vader was opnieuw getrouwd, er werden baby’tjes geboren. Mijn jeugd werd niet gekenmerkt door alle herinneringen aan de oorlog. In die tijd kenden wij dat helemaal niet, spreken over de oorlog, dat is pas later gekomen. Met frisse blik keken wij vooruit: we gingen naar school en Bne Akiva, de hbs, daarna een vervolgstudie. Ik wilde weg- en waterbouwkunde studeren en dan naar Israël gaan, maar dat laatste is iets anders gelopen,” glimlacht hij.
Dobbe: ‘Ik had nog bijna nooit met een man gesproken, vóór jou.’ Ies: ‘En dat beviel?’
Anders zeker. Eenmaal in Israël moet hij een halfjaar wachten voordat hij zal worden toegelaten tot militaire dienst. Hij gebruikt die tijd om naar een jesjiva te gaan. Zijn goede vriend Daan Meijers raadt hem Kfar Chabad aan. De geplande zes maanden worden uiteindelijk bijna twee jaar. Daarna vertrekt hij naar New York, naar Crown Heights, Brooklyn. Daar bevindt zich het hoofdkwartier van Menachem Mendel Schneerson, de laatste rebbe van Chabad.
‘Ik wil’
Op dat moment is Dobbe Rubinson, de latere mevrouw Vorst, al werkzaam als onderwijzeres in die wijk. Haar salaris draagt ze af aan haar familie in Frankrijk, omdat ze denkt dat die het nodig heeft. Als jonge vrouw uit een bekende Chabadfamilie wordt ze door velen als geschikte huwelijkskandidate gezien, maar aan trouwen wil ze nog niet denken. Volgens haar kan haar familie niet zonder haar steun: “De rebbe heeft mij toen aangeraden de man te kiezen die naar mijn hart zal zijn. Als ik echt iets bij iemand zou voelen, was dat het teken dat het klopte.” Via een relatie van haar oom hoorde ze over Ies Vorst, de jonge ingenieur uit Holland die chabadnik was geworden. “Toen ik voor het eerst over hem hoorde, dacht ik: ik wil. Ik wist niet waarom. Het was een gevoel, zoals de rebbe zei. Toen ben ik met niemand anders meer uitgegaan.”

Ze trouwen in 1964 in het Franse Brunoy. In het begin spreekt het paar uitsluitend Hebreeuws en Jiddisj met elkaar. Dobbe: “Ik sprak nooit met mannen, behalve dan met de rector van de school waar ik werkte, en dan alleen met veel eerbied. Ik was zo gewend alleen met vrouwen te praten dat ik ook bij Ies alleen de vrouwelijke vormen van het Hebreeuws gebruikte … Wat is er? Je kijkt me zo aan.”
Naar Ies: “Ik had nog bijna nooit met een man gesproken, vóór jou.” Ies: “En dat beviel?”
Heel precies
Volgens de rebbe zijn er op dat moment genoeg ingenieurs in Israël. Hij geeft rabbijn Vorst de opdracht met zijn vrouw terug naar Nederland te gaan om daar te helpen bij de opbouw van de Joodse gemeenschap. Dobbe had voor hun kennismaking nog nooit van Nederland gehoord. Toch was ze niet bang met haar kersverse man het bekende achter zich te laten. Dobbe: “Als de rebbe zegt dat je ergens naartoe moet, stel je geen vragen. Hij waarschuwde dat het eerste jaar moeilijk zou worden. Maar we gingen met zijn zegen. Daardoor kwam alles uiteindelijk toch goed.”
‘De Tora zegt: begin met één stap en groei dan verder’
Ze betrekken een kamer in de Amsterdamse wijk de Pijp, zonder eigen toilet, douche of keuken. In die kamer ontvangen ze hun eerste gasten en studenten. Mevrouw Vorst kookt op een enkele gasbrander. “Achteraf is het heel goed voor mij geweest dat we maar één kamer hadden: zo hoorde ik de hele dag Nederlands om me heen. Alle ongemakjes hebben iets positiefs.”
Toch is het wennen aan de Nederlandse cultuur. Ies: “Chaim Weizmann zei: je hebt goede Joden, slechte Joden en Hollandse Joden.” Zijn vrouw licht toe: “Nederlandse Joden zijn heel precies, dat is een goede eigenschap. Soms wordt dat te zwart-wit: dan denken ze te vaak dat ze ofwel alle mitswot op zich moeten nemen, ofwel helemaal niets. Dat is geen Joodse gedachte. De Tora zegt: begin met één stap en groei dan verder.” Ies Vorst: “De rebbe zei altijd dat geloof vertaald moet worden naar praktische handelingen: sjabbatkaarsen aansteken, de gebedsriemen omdoen, et cetera. Elke daad van verbintenis, hoe klein ook, brengt mensen dichterbij God. Dat willen wij bereiken. Dat is waarom wij hier zijn.”
Het echtpaar verhuist naar Amstelveen. Mevrouw Vorst wil benadrukken hoeveel het bestuur van de Joodse Gemeente Amsterdam hen heeft geholpen: “Ze hebben onze flat gemeubileerd, we kregen gordijnen. Alles werd voor ons geregeld.”
Wederopbouw
Voor de komst van het echtpaar was Amstelveen een vrijwel onontgonnen Joodse gemeenschap. Nu is het een van de sterkst bloeiende kehila’s in de regio Amsterdam. Het echtpaar krijgt maar liefst dertien kinderen. Dobbe: “Ik ben opgegroeid in een gezin van acht kinderen op één kamer. Voor mij was ons Amstelveense huis een paleis.” Het echtpaar Vorst ziet ieder kind als een geschenk van God en een belangrijke bijdrage aan het zwaar getroffen Joodse volk. Ze geven elk op verschillende plaatsen les: hij op het Maimonides Lyceum, zij op de orthodoxe school het Cheider. Ze organiseren al vijftig jaar zomer- en winterkampen voor jeugdvereniging Tikwatenoe (rabbijn Vorst woont ze nog steeds allemaal bij) en ze geven lezingen aan volwassenen.

Of het nu om koosjer eten gaat of om koosjere mezoezot, het echtpaar staat iedereen met een Joods huishouden bij. Er worden Joodse vrijgezellen aan elkaar voorgesteld. Ies Vorst heeft verscheidene boeken op zijn naam staan en zelfs een succesvolle cd uitgebracht: Sjieroe, vorstelijke liedjes voor de Joodse jeugd. Wekelijks is hij op YouTube te zien met zijn sidra. Zijn De evolutie van de Eiffeltoren is online te vinden.
‘Alles wat je doet, hoe klein ook, maakt verschil’
Ook op hogere leeftijd, tot vlak voor corona, ontvangt het echtpaar Vorst gasten op sjabbat en de feestdagen. Veel van hun naaste familieleden zien ze maar af en toe. Vroeger onderhielden ze het contact met familie vooral via maandelijkse brieven, tegenwoordig gaat het via Zoom en WhatsApp. Drie kinderen werken voor Nederlands-Joodse gemeenten (Rotterdam, Den Haag en Nijmegen). De rest woont verspreid over de VS, in Canada, Frankrijk, Engeland en Israël.
Corona
Ies: “Door de coronamaatregelen is het moeilijk elkaar te zien. We hebben een aantal kleinkinderen in de buurt, anderen zie je alleen via moderne techniek. Die ken je dus ook niet echt. Dat is een consequentie van onze levensstijl.” Zijn vrouw vult aan: “Dat is moeilijk, je mist ze. Ik had voorheen twee keer per week de kinderen van mijn dochter in Nijmegen te logeren, daarvoor ook wel de kinderen van mijn zoon (rabbijn Jehoeda Vorst in Rotterdam, red). Maar omdat we veel bezig zijn en het druk hebben, heb je eigenlijk geen tijd om heimwee te hebben of mensen te missen. We blijven bezig. We hebben veel eenzame mensen gebeld en gesproken. De afstand die we moeten houden, is alleen fysiek, verder niet.”
Als gevolg van de coronabeperkingen zitten ze voor het eerst in zesenvijftig jaar huwelijk lange periodes met z’n tweeën thuis. Dobbe: “Nu leren we samen Tora. Opeens hebben we veel meer tijd om te praten. Ies heeft me dingen verteld die ik hiervoor nooit eerder had gehoord.” Nu de lockdown is versoepeld, pakken de Vorsten voorzichtig (op afstand of virtueel) weer taken op. Als het weer meezit, geeft Dobbe les in de tuin. “We zien nu dat één klein virus de hele wereld heeft stilgelegd. Er zijn geen vluchten meer, iedereen moet thuisblijven. Dat is een negatief effect. Maar we leren ook dat een positieve kracht, hoe klein ook, veel goeds in de wereld kan brengen. Mensen weten vaak niet waar ze moeten beginnen om ‘de wereld te veranderen’: dat is zo’n moeilijk idee. Maimonides zegt dat de wereld op een weegschaal tussen goede en slechte daden staat. Alles wat je doet, hoe klein ook, maakt verschil. Elke goede daad draagt bij aan de balans in de richting van het goede en verandert daarmee de wereld een beetje. Het is belangrijk mensen positief te beoordelen en het goede in hen te zien. We hebben allemaal een andere taak en iedereen heeft de capaciteiten in zich zijn missie te volbrengen. We zijn allemaal kinderen van één vader.”
Rabbijn Vorst: “Zelfs heel moeilijke ervaringen kunnen positieve verandering teweegbrengen. Een van onze kinderen, ons zoontje Baruch, is als peuter overleden. Ik heb naar aanleiding daarvan een boekje over rouwverwerking geschreven, Over pijn zingen. Dat is in allerlei talen vertaald en tegenwoordig via internet te downloaden. Daar krijg ik steeds heel veel warme reacties op.”
Geen van beiden peinst erover te stoppen met werken. Dobbe Vorst: “Iemand vroeg mij een keer waarom we niet naar Israël gaan. Ik zei: de rebbe heeft ons hierheen gestuurd, naar Nederland. Zolang hier Joden zijn en wij nodig zijn, blijven we hier. Op het moment dat ik tijd heb om een boek voor mezelf te lezen en niet als lesvoorbereiding, ga ik weg. Maar ik zie dat nog niet gebeuren.”
Ies Vorst: “Hoe ouder je wordt, hoe meer ervaring je hebt en hoe meer je mensen kunt leren. In de Tora staat niets over stoppen met werken. Een Jood gaat nooit met pensioen.”