Alle Joden die weleens de feestdagen vieren, maar zelden in een sjoel te vinden zijn, hebben zo’n oom. De oom met wie je geen bloedband hebt, maar bij wie dat wel zo voelt. De oom die je beter kent dan de broers van je ouders en die je ook liever hebt. De oom die de Joodse tradities in ere houdt in de familie en aan wie je al je Joodse vragen kunt stellen. Die veelal niet in Nederland geboren is, Hebreeuws kan lezen en met stevig accent voorzingt. De oom in het huis waar je als kind naartoe ging om Pesach te vieren. Waar je binnenkwam in een kamer met een gigantische tafel waar iedereen aan mocht schuiven, want iedereen was welkom. Die oom aan wie je elk jaar weer de vraag stelde: wat maakt deze avond anders dan alle andere?
Honger
Waar je elk jaar weer even fanatiek de afikoman ging zoeken, terwijl je wist dat het om een beetje saai stuk matse ging. Waar je tussen mensen zat die je niet kende, maar die zich bij hetzelfde soort losse jodendom thuis voelde als jij (Esther Erwteman leerde mij dat het pedant is te doen alsof jij zo anders bent dan ‘al die andere Joden’, omdat het ten onrechte impliceert dat die anderen allemaal ontzettend hetzelfde zijn. Daarom zeg ik dat nu niet).
De herinneringen aan Pesach in mijn kindertijd zijn levendig, en dan voornamelijk de honger. Geen echte levensbedreigende honger, maar het leek alsof je maag op z’n allerluidst knorde op het moment dat je na uren en jaren zwoegen door de woestijn slechts een stukje peterselie met wat zout water mocht eten. Het grote geluk als je dan eindelijk de appel met walnoten en rozijnen kon eten en het allergrootste geluk als daar dan eindelijk, heel laat op de avond, het echte avondeten was.
Trots
Dit jaar mogen we weer met meer mensen aan tafel en zullen kleine kinderen dit misschien wel voor het allereerst meemaken. Dan kunnen zij luisteren naar de verhalen, zich langzaam een klein stukje van de geschiedenis voelen, om zich heen kijken en blij zijn om bij die familie te horen. Ze zullen wel een knorrend maagje hebben, teleurgesteld van de mierikswortel proeven en trots van de wijn nippen. Ze zullen extra laat op mogen blijven, zoeken naar de matse en daarmee zoeken naar de betekenis van de tradities.
Ver na je bedtijd, samen tussen de grote mensen een slokje wijn mogen en jezelf zo groot voelen dat je eigenhandig minstens twee zeeën kon splijten. Compleet ondergedompeld worden in het mooie gezang, met altijd een paar mensen aan tafel die zo prachtig konden zingen dat het zelfs een beetje griezelig voelde. De muziek waardoor je een gevoel van tijdloosheid kreeg – als een raampje waardoor je in de geschiedenis kon kijken, en in elke tijd dezelfde tafel zag met dit aantal mensen, met hetzelfde eten, dezelfde verhalen en muziek.
Bij hun oom, die ene oom die iedereen heeft. Waar je het bijzondere aan de vanzelfsprekendheid van samenkomen leert kennen. Waar je net genoeg van de geschiedenis leert om te beseffen dat dit groepje, hier en nu aan tafel, er toch maar mooi is.
Heeft u dit artikel met plezier gelezen? Met een abonnement op het NIW krijgt u toegang tot columns, opinies, analyses, nieuws – en achtergrondverhalen. Kies hier wat het beste bij u past.