De historicus Salvador Bloemgarten beschikt over een goed geheugen en vaardige pen, maar hij wil zich niet laten meeslepen door het gevoel. Wat het nageslacht als je belangrijkste prestatie zal beschouwen weet je maar nooit, maar de Amsterdamse historicus Salvador Bloemgarten heeft een paar boeken gepubliceerd waarvoor de gemeenschap hem dankbaar mag zijn. (Foto: Reinier RVDA)
In 1978 verscheen ‘Herinneringen aan Joods Amsterdam’, samengesteld door Philo Bregstein en Salvador Bloemgarten, met de thematisch geordende herinneringen van enkele tientallen Joodse Nederlanders, ingeleid door Bloemgarten. Ze roepen het beeld op van een verloren wereld – getuigenissen die anders voor altijd verloren zouden zijn gegaan. In 1993 verscheen Bloemgartens Henri Polak, sociaal democraat 1868-1943, in 1997, gevolgd door het plaatwerk Joods Amsterdam in een bewogen tijd 1890- 1940, een geïllustreerd overzicht van een halve eeuw Amsterdams jodendom. In 2007 verscheen de monumentale biografi e Hartog de Hartog Lémon 1755-1823, over een ‘Joodse revolutionair in de Franse Tijd’. Verder schreef hij tal van artikelen in vaktijdschriften en verzamelbundels. Salvador is een kleine, kwieke man met een heldere oogopslag en een voortreffelijk geheugen, zoals tijdens ons gesprek in zijn rustige woning in Amsterdam-Zuid zal blijken. Hij is, als er zoiets bestaat, een historicus in hart en nieren: hij heeft een talent om het grotere geheel van een periode te schetsen, maar ook oog voor het detail en hij lepelt moeiteloos data op als hem ernaar wordt gevraagd. Hij spreekt langzaam, maar in weloverwogen volzinnen die meteen als schrijftaal zouden kunnen fungeren.
Maastricht
Bloemgartens ouders komen uit Maastricht en daar is hij ook verwekt, maar hij werd op 11 oktober 1924 geboren in Brussel-Schaarbeek, als derde kind van Victor en Bernardine Bloemgarten-Hertog. De ouders zijn allebei van liberale snit – ze ontmoeten elkaar op een Poeriembal in Maastricht en trouwden in 1919 – en hun beider families waren goed ingevoerd in het Maastrichtse leven. „Ik heb nog een boekje over Joods Maastricht waarin een brief staat aan de parnasiem met het verzoek om ook vrouwen stemrecht binnen de gemeente te geven. De brief, van augustus 1913, is mede ondertekend door beide grootouders van moederszijde, Salvador Hertog en Heintje Hertog-Cohen. Grootvader Salvador (vader van de auteur Salvador Hertog) stierf in 1929 in Brussel; zijn vrouw Heintje is in mei 1943 in Sobibor vermoord. De Joodse gemeenschap in Maastricht was klein, zodat er weinig huwelijkspartners waren, waardoor een milde vorm van inteelt onvermijdelijk werd: „Er werd vaak met achterneven en achternichten of zelfs dichterbij getrouwd.”
De Joden waren doorgaans redelijk goed opgenomen in de Maastrichtse samenleving: „Als je het dialect beheerste, speelde de Joodse achtergrond voor de Limburgers niet zo’n rol.” Grootvader Joseph Bloemgarten was groothandelaar in tweedehands goederen en was medeoprichter van een beroemd koor, de Mastreechter Staar, waar hijzelf met drie zoons in zong – ‘dat tekent de mate waarin het gezin geassimileerd was’. Er zit muzikaal DNA in de familie, want oom Henri volgde het conservatorium in Luik en werd een beroemd operazanger; hij vierde zijn triomfen bij de Nederlandse Opera in Amsterdam. Mijn vader volgde de handelsschool in Keulen en vertrok naar Brussel om een handel in jute zakken op te zetten. Hij hield niet van dat werk, hij wilde musicus zijn. Hij had een prachtige bariton en trad op als semi-professionele zanger, onder andere in katholieke kerken. Hij zong ook in het koor van de Brusselse Muntschouwburg.” „Mijn moeder, Bernardine, was een eigenzinnig mens,” zegt Bloemgarten, „als kind al. Iedere sjabbes stribbelde ze tegen als ze met haar vader naar sjoel moest en zodra pa in de mannenafdeling zat maakte zij zich uit de voeten. Grootvader Salvador Hertog was onder andere drukker-redacteur-uitgever van de radicaal-liberale Maastrichtse Courant. Zijn moeder Sophie Michel was Française. Dit verklaart mede dat hij tijdens de Dreyfus-affaire in heel Maastricht affiches liet aanplakken waarop stond ‘Leest het antwoord van de Jood Salvador Hertog aan pastoor Thiessen’ – Thiessen was een felle anti-Dreyfusard en een beruchte antisemiet.
Jeugdherinneringen
Bloemgartens jeugdherinneringen gaan terug tot zijn derde levensjaar. Het jodendom was in zijn leven geen dwingende aanwezigheid. Matzes en brood werden gewoon naast elkaar gegeten. Aan het jodendom werd in het gezin vrijwel niets gedaan. ‘Oma van vaderskant, Marie Anne Bloemgarten-Wesly, zei ook al tegen me: „Ik hoef niet naar de sjoel om mijn godsdienst te belijden.” Aan de spijswetten hield ze zich overigens wel. Toen ik vier was, kreeg ik een ernstige longontsteking , die me bijna het leven kostte. Mijn ouders vonden mijn gezondheid daarna zo fragiel dat ze me niet naar de kleuterschool stuurden. Mijn leven begon pas écht leuk te worden toen ik naar de ‘grote’ school mocht, een Nederlandse school in Brussel, de christelijke Prinses Julianaschool. Daar voelde ik mij thuis. Ik mocht meebidden, maar het hoefde niet. Nogal wat Nederlands-Joodse ouders stuurden hun kinderen naar deze school, omdat daar tenminste correct Nederlands werd geleerd. Ik genoot van de manier waarop de juffrouw iedere ochtend een prachtig verhaal uit het Oude of Nieuwe Testament vertelde. Doordat ik blijkbaar een heel mooie sopraanstem had, werd ik haar lieveling. In de pauze kwamen de meisjes van de aan de school verbonden mulo op me af en vroegen: „Dorke, wil je een liedje voor ons zingen?” Ik stemde toe, als ik een snoepje kreeg. In juli 1933 verhuisde het gezin naar Amsterdam. „Dat gebeurde op aandringen van mijn moeder. Ze was verliefd geworden op de Amsterdams Joodse romanschrijver Max Kijzer. Dat leidde tot een echtscheidingsproces, waarbij mijn vader officieel de voogdij over zijn vier kinderen kreeg toegewezen. Hij liet ons echter bij onze moeder, omdat zij volgens hem beter voor ons kon zorgen. In 1935 keerde mijn vader terug naar Brussel, waar op dat moment de meeste Bloemgartens woonden. Ik ben onze ouders nog steeds dankbaar dat ze na de echtscheiding in ons bijzijn nooit een kwaad woord over elkaar hebben gesproken. In 1935 trok Max Kijzer bij ons in. Na vier jaar besloot onze moeder en eerlijk gezegd tot onze opluchting, definitief met hem te breken.”
Rivierenbuurt
In 1935 verhuisden moeder en vier kinderen (behalve Salvador zijn vier jaar oudere broer Rudi, zijn twee jaar oudere zus Hetty en zijn drie jaar jongere broer Eddie) naar de Meerhuizenstraat 12 in de Rivierenbuurt, waar op dat moment veel woningen leegstonden. In de jaren erna kwamen er veel Joden wonen. „In ons deel van de straat tussen Holendrechtstraat en Meerhuizenplein was weldra driekwart van de bewoners Joods. Het waren relatief aangename jaren, maar er hing al een schaduw overheen, vanwege de opmars van de nazi’s. Mijn moeder was vrijheidslievend en had sympathieën voor ondogmatisch links. Weliswaar stemde ze doorgaans op de toenmalige CPH, maar dat deed ze alleen omdat ze de SDAP te slap vond. Boven ons woonde de familie Op ’t Einde, waarvan man en vrouw lid waren van de Onafhankelijke Socialistische Partij. Ze waren actief in de strijd tegen fascisme en nazidom.
Na de ontbinding van de Internationale Brigade in 1939, verschaften de Op ’t Eindes de Duitse communist Heinz, die in Spanje tegen Franco had gestreden, een schuilplaats om uit handen van de Nederlandse vreemdelingenpolitie te blijven. Heinz werd een goede huisvriend van ons. Rond de jaarwisseling 1939-1940 raakten we via de Op ’t Eindes ook bevriend met een aantal naar Nederland gevluchte Italiaanse en Spaanse anarchisten. Behalve een goed woord had onze moeder voor hen altijd een hap klaar. De Siciliaanse scheepskok Salvatore revancheerde zich, door in onze primitieve keuken een klassieke Italiaanse spaghettischotel te bereiden.”
Politiek
Salvador zat vanaf 1936 op het Vossius Gymnasium en was al vroeg in geschiedenis en politiek geïnteresseerd. „Vanaf mijn tiende heb ik de krant gespeld en dat doe ik nog steeds. Dat was toen al het Algemeen Handelsblad en nu NRC. Toen in september 1939 de Duitsers Polen binnenvielen, wist ik al zeker dat Nederland ditmaal niet neutraal zou kunnen blijven.”
Dat verhoogde politieke bewustzijn deelde Bloemgarten met meer mensen in de buurt. „Als Hitler redevoeringen hield werden die uitgezonden via de Amsterdamse radiodistributie en ’s zomers schalde zijn gekrijs dan via de open ramen over straat, vaak vanuit de huizen van Joden. Er ging dreiging van uit, maar er werd ook om gelachen – zo’n idioot kon je toch niet ernstig nemen! Kristallnacht maakte een grote indruk op me. Ik zag toen de Joodse schrijver Maurits Dekker pamfletten uitdelen op het Rembrandtplein, tegen de nazi’s. Hij werd nog veroordeeld door de Nederlandse justitie wegens ‘belediging van een buitenlands staatshoofd’. „Bij het begin van de bezetting in mei 1940 hoopten velen dat het met de Duitsers wat mee zou vallen. Maar al in juni werd de eerste anti-Joodse maatregel ingevoerd door Joden, onder wie mijn oudste broer, geruisloos uit de Luchtbescherming te verwijderen.” In november volgde het ontslag van Joodse ambtenaren, waaronder een groot aantal docenten. Op het Vossius was Bloemgarten betrokken bij de organisatie van een proteststaking van leerlingen uit de drie hoogste klassen. ‘Achteraf gezien, toch wel een unieke gebeurtenis.’
Onderduik
„Omstreeks de eerste juli 1942 stormde broer Rudi’s beste vriend, de Oostenrijkse medische student Karl Gröger, in Duitse legeruniform bij ons de trap op. Sinds februari 1941 moest hij als Rijksduitser als soldaat in het Duitse leger dienen, maar hij was erin geslaagd zich uit de dienst te laten ontslaan omdat hij te veel Joodse voorouders had.” Op Karls dringend advies werd besloten zo snel mogelijk onder te duiken. Medio juli was er voor alle vier kinderen en moeder Bernardine een onderduikadres gevonden. „Wij hadden geen geld, maar vonden via goede vrienden binnen een week de nodige schuilplaatsen.” Rudi en Karl gingen vanaf dat moment actief verzet tegen de Duitsers plegen. Op 27 maart 1943 namen beiden deel aan de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. De meeste betrokkenen, onder wie Rudi en Karl, werden al in april 1943 gearresteerd en op 1 juli in de duinen bij Bloemendaal gefusilleerd.
Nog diezelfde maand april werden moeder Bernardine Hertog en haar moeder opgepakt en vervolgens in Sobibor vergast. Bernardine wist dat haar zoon gearresteerd was, maar dat hij was geëxecuteerd heeft ze niet meer gehoord. Rudi’s verloofde, Hannie Levy, kon uit Westerbork ontsnappen en overleed in 2010, nog gezond van geest, op hoge leeftijd. In april 1943 werd in Brussel Victor Bloemgarten opgepakt. Samen met zijn 86 jaar oude moeder Marianne Bloemgarten-Wesly en zijn zuster Leonie werden ze via het doorgangskamp Mechelen naar het Oosten gestuurd. Ze zaten in de enige deportatietrein die ooit door verzetsstrijders – meest Joden in dit geval – tot stilstand werd gebracht. Vermoedelijk vanwege hun moeder hebben ze niet geprobeerd om uit de trein te ontsnappen. Grootmoeder en dochter werden meteen bij aankomst in Auschwitz vermoord. Victor kwam terecht in het werkkamp Monowitz en op 17 november 1943 alsnog in Auschwitz vergast. Van het oorspronkelijke gezin Bloemgarten overleefden Hetty, Salvador (roepnaam Dorke) en Eddie de oorlog. Hetty werd in augustus 1944 in Brussel bevrijd; Salvador en Eddie beleefden 13 april 1944 hun bevrijding op hun laatste onderduikadres bij de katholieke boer Toon Santing in Hengforden bij Olst – ‘een schat van een man’.
Historicus
Bloemgarten werd na de oorlog historicus. „Ik wilde begrijpen hoe het zover had kunnen komen. Een rol speelde ook dat ik op het Vossius les kreeg van Jacques Presser, die later op de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam een van mijn boeiendste hoogleraren werd. Als kind wilde ik eigenlijk musicus worden en die belangstelling ging nooit verloren. Leraar wilde ik niet worden, maar na anderhalf jaar bij Vrij Nederland als bureauredacteur te hebben gewerkt werd ik toch leraar. Hoewel ik aanvankelijk alle beginnersfouten maakte, kreeg ik gaandeweg plezier in dat vak. En zowaar mocht ik een paar jaar geleden op verzoek van mijn oud-leerling Jack van Gelder als getapt oud-leraar optreden in het televisieprogramma Klasgenoten.”
Om niet helemaal in het onderwijs verstrikt te raken schreef Bloemgarten jarenlang muziekrecensies voor het Algemeen Handelslad en NRC Handelsblad.’ Zo was er toch muziek in mijn leven. Ik heb trouwens de stem van mijn vader al die jaren onthouden, de typische klank, de kleur ervan. Ik hoor hem alsof hij nog leeft. Hij zong altijd. Iemands stem onthouden is een van de moeilijkste dingen, wist je dat?” Is ‘het raadsel’ dat Bloemgarten stimuleerde om geschiedenis te gaan studeren althans deels opgelost? Moeilijk te zeggen, maar zijn boeken over Henri Polak, Hartog de Hartog Lémon en Joods Amsterdam vormen een belangrijke bijdrage aan de herinnering van het Joodse proletariaat van Amsterdam. „Mijn werk is eigenlijk ook een eerbetoon aan die mensen. De gemeenschap is vrijwel totaal uitgeroeid.” De toekomst van het Nederlandse jodendom? „Al voor ik de onderduik in ging dacht ik dat er over honderd jaar geen Joden meer zouden zijn, want de religie was aan het verdwijnen, en de Joden vormden geen volk, dacht ik toen, maar in de eerste plaats een religie. Na de oorlog zag je iets paradoxaals. De overgebleven Joden assimileerden snel, maar hun betrokkenheid bij het lot van de Joden is groter geworden. Ik ben zelf gemengd gehuwd, maar mijn zoon Ruben zegt, hoewel 100 procent atheïst, ‘ik ben een Jood, geen halve Jood’. Zelf beschouw ik me als onder andere een Jood. Het Joodse vormt natuurlijk niet je hele identiteit. Je hebt verschillende identiteiten.” Bloemgarten verbergt, hoewel hij als een waar historicus beheerst en met overzicht zijn verhaal vertelt, toch zijn gevoelens niet. „Het duurde heel lang voor ik durfde uit te zoeken wat de precieze sterfdatum van mijn vader was. Ik wist niet of hij gestorven was, of vergast, of wat er was gebeurd. Het was te pijnlijk, ik wilde er niet mee geconfronteerd worden. Pas een paar jaar geleden wendde ik me tot de Belgische Oorlogsdocumentatie, die kon vertellen op welke datum mijn vader in Auschwitz was aangekomen. Hij was ernstig verzwakt en moet diezelfde of de volgende dag vergast zijn.”
Salvador Bloemgarten: beknopt CV
11.10.1924 geboren in Brussel. Vader was Victor Bloemgarten (1892??-1943) en moeder Bernardine Hertog (1899-1943). Twee broers: Rudi (1920-1943), Eddie (1928) en een zus, Hetty (1922-1998).
1945-1953: studie geschiedenis in Amsterdam, bij o.a. Romijn en Presser. Postacademiale geschiedenis in Toulouse bij mediëvist Philippe Wolff.
1957-1983 leraar geschiedenis aan MMS Utrecht en Spinoza Lyceum Amsterdam.
1956-1992 muziekrecensent bij Algemeen Handelsblad en NRC Handelsblad
1978: Herinneringen aan Joods Amsterdam, met Philo Bregstein.
1993: Henri Polak, sociaal-democraat 1868-1943
1997: Joods Amsterdam in een bewogen tijd 1890-
1940, met Jaap van Velzen
2007: Hartog de Hartog Lémon 1755-1823 – Joods revolutionair in de Franse Tijd.