Er was weer eens iemand die over Israël begon. Hij (het is echt altijd een hij) zei: “Gaat niet altijd even lekker daar hè?” Nee nee. Toen kwam het, waarvan je als Jood weet dat het vroeg of laat komt: “Wat vind jíj daar nou van?” Nou ja … ehm. En omdat hij helemaal niet geïnteresseerd was in wat ik daadwerkelijk te zeggen had, interrumpeerde hij meteen: “Weet je wat het is?” Hij tuurde even in het intellectuele niets, alsof de waarste waarheden daar op hem persoonlijk wachtten totdat hij ze kwam redden. Armen uitgestrekt. Godzijdank, hij is er
Toen de enige twee neuronen zich als een fragiele touwbrug over het diepe gedachteravijn met elkaar verbonden hadden, ging hij verder: “Het is een getraumatiseerd volk, en dat gedraagt zich zo.” Hij leek totaal vergeten te zijn dat hij mij net nog een vraag had gesteld en vond het gesprek zo wel afgerond. Hij had de kern lekker te pakken, dacht-ie.
Duidingsspectrum
Is er iets irritanter dan dit? Zo’n meneer die ervan uitgaat dat wat hij te vertellen heeft interessant is en dat je hem er dankbaar voor zou moeten zijn dat hij het allemaal aan jou vertelt? Het is een bepaald type man, dat ergens in 1970 voor het laatst op het idee is gekomen een echt gesprek te voeren, met vragen en dat die dan beantwoord worden en dat je daar dan op voortborduurt.
Het irritantste eraan is dat je aan de toon waarop zo iemand spreekt, proeft dat hij werkelijk denkt je iets over je eigen volk te leren. Dit is het oorlogsduiding-equivalent van een dronken vent die om twee uur ’s nachts in de bar een arm om je heen slaat, z’n psychologie van de allerkoudste grond in stelling brengt, inademt – en helaas ook uit – en zegt: “Weet je wat voor iemand jíj bent?” Hemeltergend.
Elders op dit superirritante duidingsspectrum bevinden zich de mensen die zeggen dat ‘ze’ [de Joden] beter zouden moeten weten’. Die opmerking heeft steevast betrekking op Israël en de Tweede Wereldoorlog. Alsof we een verlichte morele toestand bereikt zouden hebben door de vreselijke dingen die onze familie heeft meegemaakt. Het pedante wijsvingertje dat hierachter schuilgaat, alsof ze een kind de les lezen: niet te doen. Het zijn nooit Joden die dit soort dingen zeggen.
Niet-bestaand
En wat is het nou? Als je een Jood treft die zich identificeert met Israël: kan die er wat aan doen of niet? Woont er een groot volkstrauma in hem en kan hij dus weinig aan de gevolgen van zijn trauma doen, of is hij Aristoteles himself en zou hij een lichtend voorbeeld voor alle mensen op aard’ moeten zijn?
Je hebt ook nog mensen die je terloops vertellen dat ‘de Jood’ helemaal niet bestaat. Meestal is dit een statement verpakt als vraag. Ze bedoelen dan dat de Jood slechts Jood is dankzij de buitenwereld die hem haat. Als die boze buitenwereld niet meer zou bestaan, dan ook de Jood niet meer. Daar zit het idee in verstopt dat de Joden het antisemitisme nodig zouden hebben voor hun voortbestaan. Hels.
Gelukkig vertelt die buitenwereld ons precies wie we zijn: de getraumatiseerde Jood, de moreel superieure Jood, de niet-bestaande Jood. Wat moeten we toch dankbaar zijn dat die mensen ons dat zo haarfijn uitleggen. Waar waren we zonder hen? Nergens dus.
Heeft u dit artikel met plezier gelezen? Met een abonnement op het NIW krijgt u toegang tot columns, opinies, analyses, nieuws – en achtergrondverhalen. Kies hier wat het beste bij u past.