Dit artikel verscheen eerder in NIW 11 5781/2020
Omkoperij, steekpenningen, levensgevaarlijke smokkelroutes, ontvoeringen, geheime ontmoetingen met de onderwereld in het Pakistaanse Karachi, stiekeme hulp van Nederlandse ministeries… hoofdstuk 21 uit Jaap Sanders’ biografie Adje Cohen, een leven in verzet, leest als een spannend jongensboek. De orthodoxe Arthur Cohen, beter bekend als Adje, zette zich zijn leven lang in voor het in veiligheid brengen van Joden. Zelf vluchtte hij in 1933 uit Duitsland naar Nederland. Hij zorgde er vervolgens voor dat andere Duitse Joden ondanks de gesloten grenzen toch ons land binnen kwamen, zat tijdens de oorlog in het verzet en was jaren later betrokken bij de evacuatie van Ethiopische Joden uit hun door hongersnood en oorlog geteisterde land. Ook was Cohen een belangrijke schakel van een gevaarlijke vluchtroute voor de duizenden Iraanse Joden die via Pakistan, Schiphol en Wenen een leven in de vrije wereld konden opbouwen. Bij dat avontuur werkte hij nauw samen met Jaap Sanders, afgestudeerd psycholoog en afkomstig uit een seculier gezin. Sanders had vier jaar lang over de wereld gezworven, en tijdens die reis enige tijd in Pakistan gewoond. In 1975 werd Jaap orthodox en vijf jaar geleden ging hij op alia. Eenmaal in Jeruzalem, besloot hij een boek over Adjes leven te schrijven, dat in het voorjaar zal uitkomen bij uitgeverij Van Praag. Het NIW kreeg inzage in hoofdstuk 21, waarin het hele Iran-avontuur tot in detail wordt beschreven, voorzien van een arsenaal aan bewijsmateriaal.
Goede contacten
“In 1985 werd gefluisterd dat zich een tiental Iraans-Joodse vluchtelingen in Amsterdam bevonden. Ze waren via de Kaukasus naar Turkije gevlucht, maar waren daar gestrand, ze konden nergens heen,” begint Sanders zijn betoog in zijn woonkamer in Jeruzalem. “Adje Cohen zorgde er persoonlijk voor dat ze in Nederland terechtkwamen en belde leden van zijn grote Joodse netwerk op met ‘Je krijgt deze sjabbat twee Iraniërs te logeren’, en daarmee was het basta. Ik hoorde van Cohens activiteiten en werkte destijds bij het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, bij de directie minderhedenbeleid. Degenen die zich bezighielden met de rechtspositie van vluchtelingen zaten twee deuren verderop.” Sanders beschikte dus over uitstekende contacten in Den Haag. “Ik belde Adje. Kon ik op een of andere manier bijdragen? Cohen reageerde eerst kortaf, iets wat hij had geleerd uit zijn tijd in het verzet: nooit zo maar iemand vertrouwen. Maar de volgende dag belde hij terug. Hij had navraag gedaan en wist dat ik koosjer was. Ik was voor hem een gouden kans omdat ik veel Haagse connecties had.”

Twee jaar later bleek de vluchtroute via Turkije te gevaarlijk te zijn geworden. Adje keek nu naar een route via Pakistan. “En ik had tijdens mijn omzwervingen enige tijd in Pakistan gezeten, ik kende het land redelijk. Ik kon hem adviseren hoe hij zijn plan het beste kon aanpakken. We besloten samen naar Pakistan te reizen om te zien welke mogelijkheden er waren om via Karachi Joodse vluchtelingen door te laten reizen en opereerden in het diepste geheim. Voor het Karachi-avontuur nam ik op het ministerie gewoon een paar weken vakantie op, natuurlijk zonder over mijn bestemming te vertellen.”
‘Stad der vromen’
Hoewel, er bleek nog iemand op de hoogte. “Op een van mijn laatste werkdagen voor mijn ‘vakantie’, stapte baron Van Tuyll van Serooskerken, die ook op mijn ministerie werkte, ineens mijn kamer binnen. ‘Ik kom je even een goede reis naar Pakistan wensen,’ viel hij met de deur in huis. Ik viel van mijn stoel. Hoe wist hij van ons voornemen? Van Tuyll, zoals wij hem zouden gaan noemen, bleek ook ingelicht. Hij had contact met Adje. We zouden een soort driemanschap gaan vormen, in een kleine stichting, de Arke Noachs, en ontwikkelden een warme vriendschap. Van Tuyll was in die tijd bestuurslid van het Nederlandse Rode Kruis en kon zo het een en ander bijdragen aan de opvang van de vluchtelingen.” Al snel werd duidelijk dat zelfs minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek achter de activiteiten van het driemanschap zou komen, ze oogluikend zou toestaan en hier en daar zelfs helpen, bijvoorbeeld door het ministerie papieren en visa te laten verstrekken. Hij verstrekte de opdracht aan de consul in Karachi en de ambassadeur in de hoofdstad Islamabad de Arke Noachs te helpen, zolang maar duidelijk bleef dat de Iraniërs vanuit Nederland zouden doorreizen naar andere bestemmingen.

De vluchtroute via Karachi bleek inderdaad mogelijk: “Maar die was beslist niet zonder gevaren. Integendeel. Het plan was als volgt: de Iraniërs zouden met een interne vlucht naar Zahedan vliegen. Dat is een toeristische attractie vlak bij het drielandenpunt tussen Afghanistan, Pakistan en Iran. De naam Zahedan betekent ‘stad der vromen’, maar het is al eeuwenlang een ontmoetingsplek voor opiumsmokkelaars, bandieten en ontvoerders. Je moet weten, in Pakistan en Iran is voor geld alles te koop.” Vanuit Zahedan gingen de vluchtelingen ’s nachts, lopend door de woestijn of in de laadbak van een pick-uptruck – de titel van dit hoofdstuk 21 – de grens over naar Pakistan. Daarbij soms begeleid door de Israëlische geheime dienst. “En dat was beslist geen overbodige luxe.
De vluchtelingen stonden aan allerlei gevaren bloot, vooral de vrouwen. In Zahedan woont een seminomadisch volk, de Beloetsjen, dat bekend staat als ruig. Als een smokkelaar vermoedde dat zo’n vluchteling meer geld had dan was afgesproken om hem de grens over te krijgen, dan bestond er een risico op ontvoering om hem meer geld af te troggelen.”
Eenmaal over de Pakistaanse grens ging het door naar de plaats Quetta, waar een kantoor zat van het Internationale Rode Kruis en de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de VN, waar de groepen een soort document kregen dat enige bescherming bood tijdens de reis naar Karachi. Dat kon met een boemeltreintje of een snelbus. Hoe dat allemaal in zijn werk ging, vertelt de enige vluchteling die in het boek over die tocht durft te vertellen, Sima Michael. Zij woont inmiddels in Israël. “Veruit de meeste Iraans-Joodse vluchtelingen weigeren hun verhaal te doen uit angst voor repercussies van het Iraanse regime tegen hun achtergebleven familieleden. Ik heb nog vele anderen benaderd voor het boek, maar niemand wil praten. De angst zit er nog steeds goed in,” vertelt Sanders.
‘Ik vroeg of hij het Sjema Jisraël kon opzeggen. ‘I don’t speak Jewish,’ antwoordde hij’
Vergiftigd
Cohen en Sanders vlogen met enige regelmaat naar Karachi om ervoor te zorgen dat de vluchtelingen veilig weg konden. “In Karachi moesten we zeer behoedzaam opereren,” vertelt Sanders. “Zo hadden we op een gegeven moment iemand in de groep van wie wij vermoedden dat hij niet Joods was. Hij zou weleens een Iraanse spion kunnen zijn. Ik nodigde hem uit voor een gesprek en vroeg of hij het Sjema Jisraël kon opzeggen. Vrijwel iedere Jood kent de eerste regel van dat gebed. ‘I don’t speak Jewish,’ antwoordde hij. Wij wisten genoeg. Achteraf kan ik mijn haren wel uit mijn hoofd trekken als ik terugdenk aan de risico’s die we hebben gelopen. Een medestander in dit internationale team waarin wij een radertje waren, was ene ‘mister Mike’. Die overleed plotseling op 61-jarige leeftijd onder verdachte omstandigheden. Boze tongen beweren dat hij is vergiftigd door een Iraans moordcommando.”
En dan was er de onderwereld van Karachi, die overal geld rook. “Ze leken dwars door onze plannen heen te gaan fietsen. We hebben op een gegeven moment via tussenpersonen een ontmoeting op touw gezet. En je moet weten, dan wordt er nooit rechtstreeks gezegd wat gezegd moet worden. Je begint dan een wonderbaarlijke, verbale schaduwdans, met natuurlijk een envelopje omkoopgeld op tafel. Op zeker moment werd dat aangenomen. We hebben van die maffia daar geen last meer gehad.”

Zak vol kostbaarheden
Om zoveel mogelijk onder de radar te blijven, moesten de vluchtelingen in Karachi vaak in smoezelige hotelletjes wachten op een vlucht naar de vrije wereld. “Dat kon weken, maanden duren. Sommigen moesten in Karachi wel vijf maanden wachten voordat ze een document kregen waarmee ze Pakistan konden verlaten.” En ook die hotelletjes waren niet veilig. Cohen en Sanders verbleven als zij in Karachi waren in het Hilton. “Niemand zou ermee geholpen zijn als wij ziek van het water zouden worden. Daar voelden we ons best schuldig over, maar het had ook een voordeel. Mensen hadden natuurlijk goud, juwelen en andere kostbaarheden meegenomen als appeltje voor de dorst. Die waren in die groezelige hotelletjes niet veilig, dus kregen wij op een dag een papieren zak vol kostbaarheden, omdat wij die in onze hotelkluis veilig konden bewaren. We werden dus vertrouwd.”
Vervolgens vertrokken kleine groepjes op KLM-vluchten uit Karachi naar Schiphol. “Mensen geloofden soms zelfs in het vliegtuig nog niet dat ze werkelijk op weg waren naar de vrijheid. Ze hadden zulke helse tochten doorstaan dat ze het niet konden bevatten dat er echt een einde aan zou komen. Eén groep heeft me tijdens zo’n vlucht uit dank ooit nog een zelfgemaakt kleedje geschonken. Dat prijkt hier in huis boven de deur. Het is heel grappig, in het Hebreeuws moet daar staan: Gezegend bij uw komen, gezegend bij uw gaan, maar de klinkers staan allemaal verkeerd. De maker was niet thuis in het Ivriet. Maakt niet uit, je begrijpt dat dat kleedje me ontzettend dierbaar is.” Wie door wilde naar de Verenigde Staten, moest via Wenen. Wie naar Israël wilde, stapte vanuit Amsterdam op een rechtstreekse vlucht naar Tel Aviv. De vluchtelingen mochten zelf kiezen waar ze naartoe wilden.
De rabbijn bleef foeteren dat Adje Joodse zielen stukmaakte door ze naar het onheilige Israël te laten gaan
Schiphol uitgegooid
Zo redden Adje en Jaap – als schakel in een internationaal team – zo’n drieduizend Iraanse Joden. Laverend tussen allerlei instellingen met totaal tegengestelde belangen. “Er zullen ongetwijfeld meer mensen via die route uit Iran zijn weggekomen, maar dit is het aantal waarbij wij betrokken waren. Kijk, de rijksten wilden graag doorreizen naar de Verenigde Staten, waar ze veelal familie hadden, de armeren gingen vooral naar Israël. The Jewish Agency die bij de hele affaire betrokken was, wilde natuurlijk dat alle vluchtelingen naar Israël zouden komen.” Maar tegelijkertijd trok een rabbijn van de ultraorthodoxe, antizionistische Satmarstroming ook aan het orthodoxe reddersduo en hun groepen vluchtelingen. De rabbijn verscheen ineens in de transitruimte op Schiphol: “Hij begon te schreeuwen dat degenen die naar Israël zouden gaan, in een perverse samenleving terecht zouden komen, waar ze allemaal tot het christendom zouden worden bekeerd. Hoe die man in die transitruimte is gekomen, is me nog steeds een raadsel, maar ik heb hem door de marechaussee Schiphol uit laten gooien.” Niet dat de rabbijn het daarbij liet zitten. Hij zocht Cohen ’s avonds thuis op en begon op diens parkeerplaats voor de deur te foeteren dat Adje Joodse zielen stukmaakte door ze naar het onheilige Israël te laten gaan, en dat hij daarvoor in het hiernamaals zou boeten. Sanders, droog: “Ja, het waren ruige tijden.”
‘De rijken wilden doorreizen naar de VS, de armeren gingen vooral naar Israël’
Jarenlang vonden zo duizenden vluchtelingen hun weg naar de vrijheid. Ondanks allerlei kinken in de kabel, bijvoorbeeld toen Oostenrijkse officials ineens de geheime operatie wereldkundig maakten, waardoor de oogluikende medewerking van Pakistan te riskant werd. En tijdens hun verblijf in Karachi was het voor Cohen en Sanders niet altijd gemakkelijk aan koosjer eten te komen of zich strikt aan de sjabbatregels te houden. In 1995 kwam een einde aan de vluchtroute. Er werden te veel mensen ontvoerd, het werd – omdat Iran achter de smokkellijn was gekomen – te gevaarlijk. Cohen probeerde nog een alternatief op te zetten via Azerbeidzjan. “In 1996 wilde hij naar Bakoe, maar dat is vanwege de gezondheidstoestand van zijn vrouw toen niet doorgegaan. Later hebben Van Tuyll en ik nog onderzocht of er een escape mogelijk was via Turkmenistan.” Dit is een verkorte versie van dit grote avontuur. Het volledige verhaal staat allemaal in Sanders boek.
Belangrijke motivator
Vraag is natuurlijk waar al die bedragen vandaan kwamen die nodig waren voor de vluchten, voor het smeergeld en het levensonderhoud. Jaap: “De vluchtelingen die het konden betalen, deden dat. Verder was er een aantal particuliere donateurs. We wisten de gulle gevers wel te vinden. Vooral mensen die zelf de oorlog hadden meegemaakt, wilden hun steentje bijdragen. En de Sochnoet, de Israëlische organisatie voor immigranten, betaalde de vluchten naar de Joodse staat voor wie daarnaartoe wilde.
Het hoofdstuk van de biografie is een pareltje. We hebben nog niet eens verteld over de manier waarop Adje en Jaap een fles whisky in het islamitische Pakistan wisten te bemachtigen, hoe de Nederlandse consul in Karachi alle mogelijke medewerking verleende, hoe Tisja Beav het duo in Karachi voor de vraag stelde: wel of niet vasten? En hoe bevroren koosjere maaltijden uit Londen richting Karachi werden gestuurd en vervolgens urenlang in de Pakistaanse zon lagen te smelten.
Maar op de hele geschiedenis kijk ik met groot genoegen terug. We vormden een sterk team. Het was zeer bevredigend om te doen. Ik ben in 1946 geboren en ben met de geur van de oorlog opgegroeid. Ik wist dat het vaak kleine stapjes zijn van veel mensen waardoor iemand wel of niet verder was gekomen, iemand de Shoa wel of niet overleefde. Voor mij was die gedachte een belangrijke motivator.”
Heeft Jaap nog contact met een aantal van al die geredde mensen? “Tot mijn spijt niet. Dat begrijp ik ook wel. Ze hebben in Iran voor hun vlucht alles moeten verkopen, hun zaak, hun huis. Vaak tegen enorm lage prijzen, ze werden gewoon afgezet. En dan werden ze daarna door die smokkelaars afgezet. Eenmaal in Israël of Amerika begon een nieuw leven voor ze. Wij waren voor hen een meestal onzichtbaar schakeltje in een keten van mensen die hen verder hielp. Zo nu en dan ontving ik nog een kaartje van iemand, maar dat verwatert ook in de loop der jaren. Wel heb ik nog steeds contact met een van de vluchtelingen die vastzat in Turkije en in Nederland is gebleven. Vanwege corona is het er nog niet van gekomen, maar ik popel in januari weer in het vliegtuig te zitten om in Nederland dit boek te presenteren. Dan verwacht ik dat die man bij de presentatie aanwezig is. Ik kom nog vaak in Nederland, de laatste keer was vlak voordat de pandemie begon.”
Dit artikel gaat alleen over hoofdstuk 21 van het lijvige boek. Er zijn nog veel en veel meer verhalen over Adje Cohen te vertellen, die een legendarische reputatie in Joods Nederland heeft opgebouwd. Sanders: “Maar tegelijkertijd enorm is ondergewaardeerd. Dat was voor mij de reden om dit boek te schrijven, een papieren monument.”

Heeft u dit artikel met plezier gelezen? Met een abonnement op het NIW krijgt u toegang tot columns, opinies, analyses, nieuws – en achtergrondverhalen. Kies hier wat het beste bij u past.