Bedelaars zijn een treurig, maar onmiskenbaar onderdeel van het Jeruzalemse straatbeeld. In dat opzicht zijn Nederlanders gelukkig heel anders gewend. In Amsterdam zag ik weleens een dakloze in de buurt van het Leger des Heils of het Centraal Station, maar die bemoeiden zich in de regel vooral met zichzelf. Kenmerkend van daklozen in Nederland is dat ze aan een of ander middel verslaafd zijn, of in ieder geval met zulke ernstige psychiatrische problemen kampen dat ze onmogelijk in een sociale huurwoning kunnen functioneren. Het profiel van de Jeruzalemse bedelaar is diverser, hoewel je ook in westerse landen in meer of mindere mate met dit menstype te maken hebt (ik denk aan de droevige en vaak incoherent schreeuwende metrobewoners in Manhattan).
Bruidsschat
Hier in Jeruzalem zijn het opvallend vaak mensen van vijftig jaar en ouder die rondhangen in de oude stad of andere religieuze en chique wijken. Ook de sjoek, de markt op Machane Jehoeda, is populair onder de bedelaars vanwege de vele mensen die daar dagelijks inkopen doen. Sommigen hanteren zelfgemaakte kartonnen advertenties met teksten als ‘Bruidsschat voor weesdochter’ (weeskinderen financieel bijstaan is in het jodendom een belangrijk blijk van vrijgevigheid). Anderen hebben een zichtbare handicap, ze missen bijvoorbeeld een onderbeen. Hoewel de staat zeker sociale voorzieningen aanbiedt, groeiden deze mensen vaak op in een tijd waarin aanzienlijk minder moeite werd gedaan om de gehandicapte medemens enigszins zelfvoorzienend te maken.
Dat gaat tegenwoordig gelukkig anders, zoals in het enorme, internationaal gerespecteerde Shalvacentrum in de stad, voor kinderen en jongeren met een fysieke of verstandelijke beperking. Maar wanneer oudere mensen in deze categorie zonder familievangnet achterblijven, begint voor hen vaak pas de echte ellende.
Dat wil overigens niet zeggen dat alle bedelaars die je hier ziet, per se in diepe misère leven. De bizarre realiteit van de Israëlische samenleving is dat bedelen meer kan opbrengen dan werken voor het minimumloon, of wat daarvoor door moet gaan. Een onderzoek van het Israëlische online tijdschrift Globes onthulde dat jonge nepbedelaars rondom het centrale busstation in Jeruzalem soms het dubbele van het toenmalige bruto minimumloon (zo’n zeven euro per uur) binnenhaalden. Opmerkelijk was dat het voor bedelaars beter toeven was in Jeruzalem dan in het zakencentrum van Tel Aviv, waar mogelijk een sterkere kapitalistische mentaliteit heerst.
Falafel
Wie eenmaal een tijdje in Jeruzalem woont en telkens op dezelfde plekken komt, herkent niet alleen de lokale winkels, maar ook de lokale bedelaars. De tandeloze oudere vrouw die rondom de soepwinkelketen ‘schoonmaakt’ lijkt me een geval van reële armoede. Van de man die mij onlangs in die buurt aansprak, weet ik het niet helemaal zeker. Hij zei honger te hebben en geld nodig te hebben voor voedsel. Aangezien we vlak bij een falafeltent stonden, bood ik aan voor twintig sjekel een falafel te kopen. Daar keek hij niet bepaald blij van op. “Falafel?” zei de man bedrukt. “Maar ik hou helemaal niet van falafel, mevrouw. Dan wil ik toch echt liever een shoarma.” Ik keek op het menubord: shoarma was nog vijf sjekel extra. Wat een bizarre situatie.
Om er als ongekende softie maar snel vanaf te zijn, legde ik nog vijf sjekel bij het originele bedrag voor een shoarma. Ik hoorde de tegenstrijdige, calvinistische stemmen in mijn hoofd: met die mindset kon ik me zo meteen zelf bij dit gezelschap voegen. Niet zo overdrijven, denk ik maar. De volgende keer zal ik wat meer de zuinige Nederlander uithangen. Deze keer had de beste man geluk.
Heeft u dit artikel met plezier gelezen? Met een abonnement op het NIW krijgt u toegang tot columns, opinies, analyses, nieuws – en achtergrondverhalen. Kies hier wat het beste bij u past.