Theo Roos zit al meer dan veertig jaar in de muziekbusiness en nog altijd is er geen verzadiging opgetreden. In gesprek met een gepassioneerd man.
Na een telefoontje dat ik zijn adres niet onmiddellijk heb kunnen lokaliseren en daarom enkele minuten te laat ben, staat Theo Roos buiten in de sneeuw, tweehonderd meter verderop voor zijn prachtige huis in Amsterdam-Zuid, met joviale armgebaren duidelijk te maken waar ik moet zijn. Het tekent de sfeer van ons gesprek: Theo Roos (66) werkte met beroemdheden als Phil Collins, Eric Clapton, Elton John, André Rieu en Ilse de Lange en hij heeft in zijn loopbaan in de muziekbusiness veel zakelijke successen geboekt, maar hij vertoont geen imponeergedrag en spreekt openhartig over welk thema we maar willen aansnijden. In 2008 ging hij met pensioen, maar bij zijn vertrek bij platenmaatschappij Universal liet hij meteen weten iets nieuws te gaan beginnen. „‘Je bent stapelgek,’ zei mijn vrouw, maar verbaasd was ze niet.” In 2009 startte hij met Yigal Fortuin van The Music Channel de onderneming The Flying Rooster, die nieuwe artiesten een totaalbegeleiding wilde gaan geven: productie, begeleiding bij het schrijven van teksten, marketing, het afsluiten van overeenkomsten, het regelen van optredens, alles. Op dit moment heeft Roos (Fortuin richt zich alweer op andere activiteiten) één aankomende artiest onder zijn hoede, Loren Benjamin, een 23-jarige Joodse New Yorker, die ‘multi-instrumenteel’ is. „Een waanzinnig talent,” zegt Roos, in zijn ruime en vandaag dankzij het besneeuwde landschap nog lichtere werkkamer, waar tegen de muur slechts één enkel kastje met cd’s staat. „Hij is onzeker over zijn teksten – hij is nog bescheiden. Maar hij componeert elke nacht iets. We maken nu studio-opnames met de prijswinnende producer Steve Jordan.” Het talent Benjamin wordt zorgvuldig opgekweekt. Roos noemt dat ‘een artiest opbouwen’, wat hij vaak heeft gedaan. Hij heeft speciaal daarom een appartement in New York gehuurd, waar hij geregeld voor een paar weken naartoe gaat met zijn vrouw. Verder heeft hij ook een huis in Israël. Hij is een man die doet wat hij leuk vindt, die geniet van het leven en daartoe ook de middelen heeft.
Huilen Hij kan terugblikken op een lange carrière in de muziek, waarbij hij overigens zo vaak een koptelefoon heeft opgehad dat hij gehoorschade opliep. De omgangsstijl die we vandaag ervaren heeft hij ook tegenover ‘zijn’ artiesten: hij is niet gemeen, maar wel duidelijk, en dat levert resultaten op. „Bij mijn afscheid van Universal zei zangeres Ilse de Lange: ‘Je hebt me vaak laten huilen, maar nu huil ik dat je weggaat.’ Ik zeg de waarheid: over de teksten over de kleding, de muziek, de uitstraling, de richting die iemand inslaat. Ik ben in alle opzichten een partner in hun loopbaan.”
Roos werd geboren in 1946 aan de Amo sterdamse Keizersgracht. „Een schitterende tijd voor kinderen, er ging altijd wel weer een auto de gracht in. Optakelen kostte 150 gulden, behalve als je er zelf nog inzat.” Hij kwam uit een Joods gezin dat ‘gewond’ uit de oorlog kwam. „Er werd vaak over gesproken of naar verwezen. Zijn twee oudere broers doo ken onder, zijn ouders wisten tot tweemaal toe uit Westerbork te komen. „In totaal wero den 42 mensen van mijn familie vermoord.” Zijn vader werd zelfs nog door de Duitsers benoemd tot burgemeester van Amerongen, ‘omdat ze niet wisten dat hij Joods was’. Zijn twee broers zijn na de bevrijding nog maano den zoek geweest. Roos senior en zijn vrouw reden uiteindelijk min of meer lukraak naar Groningen, met als enige aanwijzing dat een van hun zoons, Jaap (1937), in de buurt van een asfaltweg woonde. „Ze sloegen op goed geluk ergens in Haren rechtsaf, bij een asfalo tweg, en lieten een groep kinderen een fotoo tje van de broers zien. Hij werd herkend, een mirakel, ze stonden voor het huis waar Jaap verbleef! Daarna was ook Sal (1939), die in Friesland zat, snel getraceerd.” Roos’ ouders kwamen uit vrome gezinnen. „Mijn moeder blééf vroom en mijn ouders hadden een deal: mijn vader was niet religio eus meer, maar we deden wel de Joodse ritueo len. Mijn geboorte was voor mijn ouders een naoorlogs wonder, een godsgeschenk,” zegt Roos. Hij ging naar Rosj Pina. „Veel leraren waren mesjogge, en dat is niet gek, die hado den allemaal in kampen gezeten. Maar wij wisten niet beter of hun gedrag – kinderen in de kast opsluiten en zo – was normaal.” Roos maakte de Joodse H.B.S. niet af. Hij voetbalo de intensief, maar toen hij een tijdje ziek was wegens een wondvergiftiging had zijn vader een idee: als hij nu eens naar Dureco ging, een platenmaatschappij in de Beursstraat, waar hij platen mocht inpakken? „Ik hapte toe, en pas toen bleek dat ik dan wel ’s avonds mijn school nog moest afmaken.”
Lees verder in NIW 21