Nu ik een fysieke afkeer voel bij de beelden van het carnaval in Aalst, vraag ik me af of mijn stelling dat met alles gespot mag worden, overeind blijft. In talrijke columns heb ik de spot verdedigd, meestal om de langste tenen ter wereld een lesje vrijheid van meningsuiting te serveren. Niets is heilig, schreef ik vastberaden.
Betekent dat ook dat je mag spotten met de Holocaust of andere massamoorden? Eigenlijk wel, zolang de doden niet belachelijk worden gemaakt. En zolang de gelaagde, relativerende ironie zichtbaar blijft en de grap niet plat samenvalt met verheerlijking van gruwelijke daden. Of, zoals in Aalst, met een directe overname van stereotypen die door misdadige regimes zijn ingezet om bevolkingsgroepen uit te roeien. Het doet er ook toe wie de grap maakt en waarom. Als propaganda of haat de bedoeling is, en de oorspronkelijke ‘grap’ daarmee verpletterd wordt, is er geen sprake meer van spot. Dan gaat het wellicht om een wetsovertreding.
Verder ken ik weinig heilige huisjes. Ik heb, weliswaar met gêne, zelfs om Auschwitzmoppen gelachen. Die werden gemaakt in Roemeens-Joodse kringen in de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen er hongersnood heerste, dorpen gesloopt werden en in de winter tienduizenden van de kou en honger stierven. Via Auschwitz werd de tragiek van die uithongeringspolitiek gerelativeerd. Ook benadrukten zulke moppen de menselijke overlevingsdrift, die zich soms aan de meest bizarre ironie vastklampt. Hetzelfde geldt voor de film La vita è bella van de Italiaan Roberto Benigni, niet mijn favoriete komiek. Eerst wilde ik die niet zien, ik vreesde platte humor en onsmakelijk vermaak rond concentratiekampen. Maar de film bleek een zwart sprookje over overleving te zijn. En over de liefde voor je kind, dat je zo lang mogelijk wil beschermen tegen de catastrofe die onvermijdelijk nadert. Desnoods met absurde verhalen die haaks staan op de werkelijkheid. Omdat die, voor even maar, het onheil bezweren.
Ik heb, weliswaar met gêne, zelfs om Auschwitzmoppen gelachen
Haatbeelden
Lachen begint als iets niet klopt met de werkelijkheid die je kent of verwacht. Dat is de eerste wijze les van de Franse filosoof Henri Bergson in De lach (1900), zijn klassieke essay over het komieke. Het absurde is altijd een verstoring van de logica. Niet zelden ligt in die verstoring een verborgen waarheid die alleen via ironie naar boven komt. Een goede grap onthult – tussen zijn speelse lagen door – altijd iets waars. Een slechte grap slaat nergens op en is meestal een leugen.
De kwalijke praalwagens van Aalst vallen in de laatste categorie. Paraderen met nazikarikaturen van Joden als geldwolven of als ongedierte, de leugenpropaganda waarmee de vernietiging begon, is geen humor. Het is moedwillige verspreiding van haatbeelden. Onder het mom van de vrijheid van meningsuiting wordt Aalst nu verdedigd als spotfestijn.
“Ook onsmakelijke grappen mogen gemaakt worden”, zei de Vlaamse filosoof Maarten Boudry op de nieuwssite hln.be, “laat maar gaan”. Slecht gezien, Boudry. Die praalwagens zijn wel onsmakelijk, maar geen grappen. Het zijn directe overnames van nazipropaganda. Daartussen is geen ruimte voor ironie. Het spotexcuus vervalt. “Antisemitisme bestaat, maar komt niet uit Aalst”, hield Boudry vol, verwijzend naar extremistische bronnen. Dat is wel erg onnadenkend voor een filosoof. In zekere zin is carnaval-racisme juist kwalijker dan de haat van openlijke antisemieten. Allereerst omdat het zo massaal en ostentatief als vrolijk volksvermaak beleden wordt. Omdat het willens en wetens ontkend wordt, omdat er asociale verklaringen voor de zogenaamde deugdelijkheid ervan worden verzonnen. En uiteraard omdat de bedenkers immuun zijn voor elke kritiek en correctie. Maar bovenal omdat het zo hartstochtelijk gevierd en politiek verdedigd wordt.
Kleine groepen fascisten krijgen niet veel voor elkaar als hun haat niet breed wordt gedragen in de nationale cultuur of folklore. Hun succes hangt af van de acceptatie van de samenleving. In het hardleerse, in racisme volhardende Aalst is die acceptatie een feit. De kritiek op Aalst heeft daarom niets met Joodse lange tenen te maken. Het gaat om vergif dat hele gemeenschappen, hele landen en continenten ontwricht.