Het museum steekt de hand diep in eigen boezem: “Het Stedelijk erkent dat het als instituut nog een lange weg te gaan heeft en vindt het belangrijk de komende tijd transparanter te zijn in welke concrete stappen het museum gaat uitvoeren.” Museumdirecteur Rein Wolfs doet er nog een schepje bovenop: “De disbalans in onze collectie is pijnlijk en we moeten er alles aan doen om die beter te krijgen.” Maar wie denkt dat met deze woorden het Stedelijk Museum in Amsterdam zijn verantwoordelijkheid neemt en eindelijk de rechtmatige Joodse eigenaren hun geroofde schilderij teruggeeft, komt bedrogen uit. Zelfs een financiële tegemoetkoming blijft uit.
Als het aan het museum ligt, kunnen de erfgenamen van de familie Lewenstein fluiten naar hun bezit en hun geld. Wassily Kandinsky’s Landschap met huizen, dat de familie in oktober 1940 gedwongen verkocht aan de gemeente Amsterdam en dat sindsdien in het Stedelijk hangt, blijft waar het is. Bovenstaande tekst, afkomstig van de website van het museum, gaat niet over het schilderij dat tijdens de oorlog voor een fractie van de waarde van de Joodse familie werd gekocht, maar – u raadde het al – om Black Lives Matter. Het komt potsierlijk over: een lang mea culpa naar aanleiding van de moord op een zwarte man in Minneapolis, maar zelf geen enkel moreel besef tonen wanneer het gaat om de eigen groezelige rol die het museum tijdens en na de oorlog speelde.
Schoolvoorbeeld
James Palmer, opkomend voor de belangen van de erfgenamen, is woedend. “Een klap in ons gezicht,” laat hij vanuit het Canadese Toronto weten, “ongelooflijk, zoveel hypocrisie.” Dat laatste woord schiet inderdaad als eerste te binnen wanneer je bekijkt hoe het museum wel de Black Lives Matter-beweging van dienst wil zijn, maar botweg weigert de familie Lewenstein ook maar een millimeter tegemoet te komen. Hypocrisie, een badkuip vol. Als het om Jewish Lives gaat, verschuilt het Stedelijk zich achter een hele serie juridische argumenten.
Dat zit zo: het museum kreeg eind 2018 gelijk van de zogenoemde Restitutiecommissie, een overheidsorgaan vol juristen dat sinds 2001 moet helpen door de nazi’s geroofde kunst terug te brengen naar de rechtmatige eigenaren – in de praktijk vaak erfgenamen van de oorspronkelijke bezitters. De zaak van de Lewenstein-Kandinsky in het Stedelijk leek het schoolvoorbeeld van een onder druk verkocht schilderij, en daarmee van roofkunst. In oktober 1940, dus tijdens de bezetting, kocht de gemeente Amsterdam het schilderij op een veiling voor een fractie van de waarde: 160 gulden. Dat was maximaal een tiende, mogelijk zelfs slechts een twintigste van de waarde op dat moment.
De argumenten zijn dubieus, juridisch aanvechtbaar en moreel verwerpelijk
De koper moet heel goed geweten hebben dat van een vrijwillige verkoop geen sprake was, maar dat weerhield Amsterdam er niet van dit koopje binnen te halen. Daarbij ging de gemeente extra verwerpelijk te werk, vindt James Palmer, nu is gebleken dat bij die veiling een tweede Kandinsky werd verkocht. Amsterdam zou met een andere geïnteresseerde hebben afgesproken niet ‘tegen elkaar op te bieden’. De ene koper kreeg zo de ene Kandinsky mee naar huis, en de andere de tweede –beide voor de laagst mogelijke prijs.
Bewijslast omgedraaid
Toch kwam de Restitutiecommissie tot verbazing van iedereen tot de conclusie dat de Kandinsky in het Stedelijk niet onder roofkunst valt. De argumenten voor deze uitspraak zijn feitelijk dubieus, juridisch aanvechtbaar en moreel verwerpelijk. Volgens de commissieleden was niet de bezetting de reden voor de verkoop van het schilderij, maar een tegenvallend resultaat van het familiebedrijf van de Lewensteins. De advocaat van de erfgenamen, Axel Hagedorn, veegt dit argument van tafel: “Men is hierbij uitgegaan van de bedrijfsresultaten van 1938, maar wat zeggen die over de situatie van 1940? Denkt men echt dat Joden in oktober 1940 vrijwillig hun kunstcollecties verkochten?” Bovendien was bij verkoop duidelijk dat het vermogen van de Lewensteins sowieso door de bezetter geconfisqueerd zou worden, dus hoe kon er sprake zijn van vrijwillige verkoop?
Daarnaast vond de commissie het belang van het Stedelijk zwaarder wegen dan dat van de erfgenamen. Een totale omslag van het roofkunstbeleid tot dan toe, constateert het gezaghebbende Advocatenblad: “Na twintig jaar coulance en begrip lijkt nu de bewijslast weer omgedraaid te worden in het nadeel van de familie.” Inderdaad, terwijl de Restitutiecommissie eerder bij verkoop tijdens de bezetting uitging van dwang tenzij anders bewezen, draait zij dit principe nu om. Een uiterst omstreden besluit waarvoor de commissie internationaal onder vuur kwam te liggen. Onder anderen van Stuart Eizenstat, de Amerikaanse diplomaat die aan de wieg stond van de Washington Principles, waarop restitutie van roofkunst is gebaseerd.
Het wordt nog erger. De erfgenamen hebben een schikkingsvoorstel gedaan aan het Stedelijk Museum, vertelt James Palmer exclusief aan het NIW. Na betaling van een som geld aan de familie zou het museum de Kandinsky mogen behouden. Het zou hierbij gaan om een bedrag ‘van zeven cijfers’, dus ergens tussen de 1 en 9 miljoen euro. Het precieze bedrag wil Palmer niet prijsgeven, maar zelfs in het hoogst denkbare geval is het minder dan de helft van de marktwaarde, die op minimaal 20 miljoen euro ligt. “Op de meest onbeschofte wijze hebben de advocaten van het Stedelijk ons laten weten absoluut niet geïnteresseerd te zijn in welke tegemoetkoming aan de erfgenamen dan ook,” zegt Palmer. Voor de goede orde laat Palmer weten dat ‘een veel belangrijker museum dan het Stedelijk’ in de VS wél een vergelijkbaar voorstel heeft aanvaard.

Morele borstklopperij
De erfgenamen laten het er niet bij zitten en zijn naar de rechter gestapt om het besluit van de Restitutiecommissie te vernietigen. De zaak dient eind oktober, maar de vraag is waarom het Stedelijk én de gemeente Amsterdam het zover hebben laten komen. Een vraag die het NIW natuurlijk aan de persvoorlichters van het Stedelijk stelde. Maar ook na aandringen zwijgt het museum. Blijkbaar is de ‘transparantie’ waarvan op de website wordt gerept, in de praktijk moeilijker te realiseren dan op papier. Ook de vraag hoeveel belastinggeld het museum inmiddels heeft besteed aan advocaten bij zijn pogingen roofkunst te behouden, blijft vooralsnog onbeantwoord.
Heeft het Stedelijk Museum alleen een geweten als dit niet te veel kost?
In het licht van de morele borstklopperij van het Stedelijk Museum en de gemeente Amsterdam wanneer het om de Black Lives Matter-beweging gaat, is het onverbiddelijke ‘nee’ tegen de erfgenamen van de familie Lewenstein onverteerbaar. Vooral omdat zij niet meer willen dan wat hen toekomt. Minder, veel minder zelfs, zoals uit hun schikkingsvoorstel blijkt. Dat museum en gemeente zich achter de omstreden uitspraak van de Resititutiecommissie verschuilen en niet hun eigen verantwoordelijkheid nemen, maakt de hoogdravende woorden op de website van het Stedelijk bijzonder cru.
Heeft het Stedelijk Museum alleen een geweten als dit niet te veel kost? Of doen ‘Black Lives’ er wel toe, maar Joodse een stuk minder? Wil het museum echt de geschiedenis ingaan als een instelling die in 1940 willens en wetens profiteerde van het antisemitisme van de nazi’s en daar tachtig jaar later nog steeds de vruchten van plukt? In het kader van Black Lives Matter liet het museum kunstenares Farida Sedoc een poster ontwerpen. ‘Putting its word into action’ noemt het museum dit: geen woorden maar daden. De poster, getiteld No Justice No Peace (‘geen gerechtigheid, geen vrede’), zal op verschillende plekken in het museum getoond worden. Misschien kan het Stedelijk er eentje naast de Kandinsky van de Lewensteins hangen, als een lofzang op de hypocrisie. En nu maar hopen dat Sedoc meer dan 160 gulden heeft ontvangen voor haar werk.