Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Dossiers

‘Niemand haat ons’

De Joden in Bosnië-Herzegovina bevinden zich in een wereldwijd misschien wel unieke positie. Moslims, Serviërs en Kroaten – geen van de dominante etnische groepen in het land richt haar pijlen van etnische haat op de kleine gemeenschap. Integendeel: „Wij zijn hier de bruggenbouwers.”

Bart Schut 28 april 2021, 10:00
‘Niemand haat ons’

Dit artikel verscheen eerder in NIW 42, 5775/ 2015.

De ‘Medureligijsko Vijece Bosni i Hercegovini’ (de Interreligieuze Raad voor Bosnië-Herzegovina) is te bereiken via een donker trappenhuis aan de Ferhadija, de drukste winkelstraat in het centrum van Sarajevo. Ondanks het feit dat Igor Kožemjakin en Jakob Finci, de éminence grise van de Joodse gemeenschap in het land, er als respectievelijk secretaris-generaal en voorzitter van de Raad de scepter zwaaien, is er geen enkele veiligheidsmaatregel te zien. Geen politie bij de deur, geen cameratoezicht, geen sluis, niets.

Igor Kožemjakin voor het Jewish Community Center in de asjkenazi-synagoge

Binnen vertelt Kožemjakin (36) over de lange geschiedenis van de Joden in zijn land: „Dit jaar vieren we het 450-jarig bestaan van onze gemeenschap. Natuurlijk waren er al eerder individuele Joden in Sarajevo, maar wij hebben 1565 gekozen als stichtingsdatum.” Het begon allemaal met de verdrijving van de Joden uit Spanje en Portugal aan het einde van de 15e eeuw. Velen van hen trokken naar Venetië, Dubrovnik aan de Dalmatische kust en Thessaloniki in Noord-Griekenland. Vandaar dreven zij handel met Sarajevo en het binnenland van Bosnië, deel van het Ottomaanse Rijk.

Geitenpaden
Dat gebeurde aanvankelijk alleen in de zomermaanden, legt Kožemjakin uit, „tussen Pesach en Rosj Hasjana. Je hebt de bergen gezien tussen Sarajevo en de kust, in de wintermaanden raakten de geitenpaden onbegaanbaar en sneeuwden de bergpassen dicht.” Maar na verloop van tijd begonnen steeds meer Joodse handelaren en ambachtslieden zich te vestigen in Sarajevo, een kruispunt van oosterse en westerse cultuur.

De oude sefardische synagoge in wat vroeger El Cortijo, de Joodse wijk in het centrum van Sarajevo was, kom je niet zomaar binnen. „Bent u journalist, dan had u toestemming aan de directeur moeten vragen,” verklaart de conciërge. Een restje oud-communistische bureaucratie die twintig jaar onafhankelijkheid van het centrale gezag in Belgrado heeft overleefd. Uiteindelijk wint Joodse saamhorigheid het van de ambtelijke mentaliteit: „Vooruit, als u een vriend ben van Igor [Kožemjakin] mag u wel even naar binnen.”

Interieur van de sefardische synagoge in El Cortijo, de oude Joodse wijk in het hart van Sarajevo. Het gebouw uit 1580 doet nu vooral dienst als museum

Hagada
De synagoge uit 1580 (in 1669 en 1778 afgebrand en beide keren herbouwd) doet tegenwoordig dienst als museum en wordt slechts bij zeer bijzondere gelegenheden nog voor diensten gebruikt. Binnen hangt een reusachtig boek met de namen van alle Bosnisch-Joodse slachtoffers van de Sjoa. Maar het is een ander boek dat nog meer de aandacht trekt: de wereldberoemde hagada van Sarajevo. Omstreeks 1350 in Barcelona gemaakt, is het al eeuwen het kostbaarste bezit van de sefardische Joden in Bosnië. De bezoeker vergaapt zich aan het handgeschreven en kleurrijk geïllustreerde manuscript uit de Middeleeuwen. Althans aan een kopie ervan. Het origineel ligt in een kluis in het een paar kilometer westelijk gelegen Nationaal Museum, eigenaar van de hagada sinds 1894, toen een zekere Joseph Kohen het in 1492 uit Spanje meegebrachte boek – tegenwoordig van onschatbare waarde – verkocht.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de hagada het museum uit gesmokkeld door de bibliothecaris om uit de handen van Kroatische en Duitse nazi’s te blijven. In Zenica, zo’n vijftig kilometer ten noordwesten van Sarajevo, gaf hij het boek aan een islamitische imam, die het onder de vloer van zijn moskee verstopte. (Een klein maar prachtige detail uit de geschiedenis: de bibliothecaris, Derviš Korkut, verborg tijdens de oorlog een Joods meisje in zijn huis. Vijftig jaar later kon deze inmiddels in Israël wonende vrouw, Mira Papo, de bibliothecaris voor zijn heldenmoed belonen door op haar beurt Korkuts dochter een veilig thuis te verschaffen tijdens de Bosnische burgeroorlog.) De hagada overleefde het beleg van Sarajevo en de artilleriebeschietingen door de Bosnische Serviërs van 1992 tot 1995 in de kluis van een bank. Toch is het origineel vandaag de dag niet te bekijken, in 2012 ging het Nationaal Museum failliet en het is een bewijs van de voortdurende etnische verdeeldheid in het land dat politici er niet in slagen de financiering te vinden om het museum te heropenen.

Detail van de wereldberoemde hagada van Sarajevo, een manuscript uit 1350 dat door verdreven Joden uit Barcelona mee naar Bosnië-Herzegovina werd gebracht

Gelijkwaardig
Terug naar de begintijd. In de 16e eeuw werd het de Joden in Sarajevo toegestaan een eigen wijk te bouwen, El Cortijo (‘de boerderij’ in het Ladino). Hoewel zij net als alle niet-moslims de djizja-belasting moesten betalen, werd de gemeenschap erkend en beschermd door de Turkse heersers. „Dat is altijd zo gebleven,” vertelt Kožemjakin, „ook nu nog, ondanks ons geringe aantal, worden wij door de Servisch-orthodoxe kerk en de moslims gezien als gelijkwaardige partner. Dat is eigenlijk best een grote eer voor zo’n kleine gemeenschap. Pogroms zoals in de rest van Europa, hebben wij hier eigenlijk nooit gekend.” Al leefden de Joden gescheiden van andere bevolkingsgroepen, van een getto was nauwelijks sprake. Het personen- en goederenverkeer van en naar de Cortijo was dag en nacht vrij, in de islamitische hamam was een deel gereserveerd als mikwe.

In de 17e en 18e eeuw werden er steeds meer Joodse wijken gebouwd buiten het oude stadshart, Sarajevo werd een centrum van Hebreeuwse cultuur. Zo zelfs dat het de bijnaam Klein Jeruzalem verwierf. De in 1770 gestichte jesjiva vergaarde internationale roem. Beroemde studenten waren Judah Alkalai (zie kader) en Solomon Gaon, chacham van alle sefardische gemeenschappen in het Britse Gemenebest en hoogleraar aan de Yeshiva University in New York.

Een sefardisch echtpaar uit Sarajevo, rond 1900

Asjkenaziem
Veel Bosnische moslims verlieten Sarajevo na de Habsburgse machtsovername in 1878 en verhuisden naar Istanboel. Asjkenaziem migreerden naar Sarajevo vanuit Hongarije en wat tegenwoordig de Tsjechische Republiek is. Zij werden niet bepaald met open armen ontvangen door de sefardische Joden en beide gemeenschappen leefden grotendeels gescheiden. „Mijn overgrootouders hadden een van de eerste gemengde huwelijken,” vertelt Kožemjakin met een glimlach. De twee groepen konden nauwelijks met elkaar communiceren, het Jiddisj van de nieuwkomers leek in niets op het op het Spaans gebaseerde Ladino van de Bosnische Joden. „Wat doen die Duitsers hier?” was een veel gehoorde reactie op de nieuwkomers. Men was niet eens helemaal zeker of de asjkenaziem wel echt Joden waren en besloot hen – ondanks een zekere affiniteit – zo veel mogelijk te negeren. Een grap die aan het begin van de 20e eeuw de ronde deed binnen de sefardische gemeenschap luidde: „Wie zijn de beste vrienden van de Joden in Sarajevo? De asjkenaziem.” Terwijl de sefardische Joden traditioneel handels- en ambachtslieden waren, waren de asjkenaziem vaak hoogopgeleid: artsen, juristen, kunstenaars.

Het startschot voor de Eerste Wereldoorlog werd letterlijk hier in Sarajevo gegeven, op een steenworp van de oude Joodse wijk. Joden vochten aan beide zijden van het conflict en stonden soms tegenover elkaar, de Bosnische voor het Oostenrijks-Hongaarse leger, die uit Belgrado (een gemeenschap gesticht door Bosnische Joden) voor het koninkrijk Servië. Weinig Joodse gemeenschappen in Europa zijn zo zwaar getroffen door de Holocaust als de Bosnische. En misschien was dat wel juist het gevolg van al die eeuwen vreedzame co-existentie. „Wij zagen het niet aankomen. De sefardiem waren geen pogroms gewend en de asjkenaziem konden zich niet voorstellen dat de Duitsers, het ‘cultuurvolk’ dat bijna dezelfde taal sprak als zij, zoiets zouden doen, zelfs na de Neurenberger rassenwetten,” legt Igor Kožemjakin uit terwijl wij door de zomerhitte van het centrum van Sarajevo wandelen.

Klein Jeruzalem
Van de 14.000 Bosnische Joden overleefden slechts 4000 de Holocaust. De gemeenschap in Sarajevo werd relatief nog zwaarder getroffen. Voor de oorlog bestond maar liefst een vijfde van de bevolking uit Joden, 90 procent van hen werd vermoord. Na afloop emigreerde een groot deel ook nog eens naar Israël, terwijl de bevolking van de stad verdrievoudigde. Het gevolg was dat de Joden praktisch van de ene dag op de andere verdwenen uit het straatbeeld van Klein Jeruzalem. De overlevenden waren zij die naar de door Italië bezette Adriatische kust vluchtten of zij die zich bij maarschalk Tito’s partizanen aansloten (uit communistische overtuiging of om uit handen van de nazi’s te blijven). Joodse soldaten uit het Joegoslavische leger die krijgsgevangen waren gemaakt door de Duitse Wehrmacht, werden aanzienlijk beter behandeld dan de burgers in de concentratiekampen.

Opvallend is dat de Sjoa in Bosnië-Herzegovina niet zozeer door de Duitsers maar door Kroatische fascisten, ustaše, werd uitgevoerd. Sarajevo lag binnen een Duitse nazivazalstaat, de ‘Onafhankelijke Staat Kroatië’. Onder leiding van Ante Pavelic vermoordden de Kroaten 32.000 Joden, 40.000 Roma en naar schatting een half miljoen Serviërs. Na de oorlog hadden de Joden het opeens beter dan andere religieuze gemeenschappen, juist omdat zovelen van hen zich bij Tito’s partizanen hadden aangesloten. Gevolg was wel dat er van de orthodoxe gemeenschap niets over was, het religieuze leven van de ongeveer duizend overgebleven Joden in Sarajevo was op sterven na dood.

‘Sniper Alley’
De oude Joodse begraafplaats van Sarajevo ligt op de berg Trebevic en kijkt uit over het centrum van de stad. Na die van Praag is het met bijna vierduizend graven en tombes de grootste van Europa. Het oudste graf zou dat van Samuel Baruh zijn, Sarajevo’s eerste rabbijn en stichter van de begraafplaats in 1630. Een wandeling tussen de grafstenen is een wat ongemakkelijke ervaring, de bezoeker kan alleen maar hopen dat de honderden landmijnen en ongeëxplodeerde granaten uit de burgeroorlog inderdaad allemaal zijn verwijderd aan het einde van de jaren 90. De Serviërs gebruikten de begraafplaats als artilleriepositie, terwijl hun sluipschutters het vuur openden op de beruchte ‘Sniper Alley’, in de vallei tussen het centrum en de luchthaven ten westen van de stad. De Bosniërs schoten terug, wat de duizenden kogelgaten in de grafstenen met Hebreeuwse en Ladino opschriften verklaart.

De Joden bleven grotendeels neutraal tijdens de burgeroorlog (van 1992 tot ’95), wat de geringe verliezen binnen de gemeenschap in die jaren verklaart. Geen van de partijen nam de Joden op de korrel. Om politieke redenen, legt Kožemjakin uit: „De Bosnische moslims vochten voor een multiculturele staat, waarbinnen een Joodse gemeenschap natuurlijk bij uitstek paste. De Serviërs voelden zich met ons verbonden omdat wij samen zo hadden geleden tijdens de Tweede Wereldoorlog. En de Kroaten wilden bewijzen dat zij niet langer de fascisten waren die tijdens diezelfde oorlog zo verschrikkelijk hadden huisgehouden.”

De Joden werden tijdens de burgeroorlog als neutraal gezien 

Hamsteren
Net als veertig jaar eerder zag de bevolking van Sarajevo de bui niet hangen, herinnert Kožemjakin zich: „Ik weet dat mijn vader nog in februari 1992 zei dat wat er in Kroatië plaatsvond bij ons nooit zou gebeuren. In april begon de oorlog.” Wel hadden de Joden vanwege het verleden een wat pessimistischere houding (Kožemjakin spreekt liever van ‘realisme’), misschien dat zij daarom eerder begonnen met het hamsteren van voedsel en medicijnen dan de andere gemeenschappen. Vanaf het begin van het beleg van Sarajevo verzorgde de Joods-Bosnische hulporganisatie La Benevolencija (‘goede wil’ in Ladino) evacuaties en deelde voedsel en (vooral) medicijnen uit op niet-sektarische basis. La Be nevolencija runde apotheken, ambulances en scholen waar patiënten en kinderen uit alle etnische gemeenschappen welkom waren.

De Joden werden tijdens de burgeroorlog als neutraal gezien. Woonden zij in Sarajevo, dan werd trouw aan de Federale regering van hen verwacht, leefden zij in bijvoorbeeld Doboj, dan werden zij geacht loyaal te zijn aan de Republika Srpska (de Servische ‘onafhankelijke’ staat van Radovan Karadžic), maar verder werden zij met rust gelaten. „Er bestond geen antisemitisme op dat moment in Bosnië en eigenlijk nog steeds niet. Niemand haat ons,” legt Kožemjakin uit. En: „Ik weet het, normaal gesproken, als er ergens een probleem is, kies je de Joden als zondebok. Hier niet. Dat is een paradox maar Bosnië is een land van paradoxen. Misschien moeten we onze naam veranderen in Absurdistan.”

Antizionisme
Desondanks lijkt de Joodse gemeenschap zich weinig zorgen te maken over de golf van antisemitisme die vooral de islamitische landen overspoelt. Het gebrek aan veiligheidsmaatregelen bij de ingang van het Jewish Community Center spreekt boekdelen. Waar is dat nog mogelijk in een stad met een bevolking die voor 90 procent uit moslims bestaat? Als antizionisme vermomde Jodenhaat bestaat ook in Bosnië-Herzegovina, maar het zit vaak onderhuids: verborgen in chatforums en blogs op het internet. Maar in het openbaar waagt geen moslim het om zich anti-Joods uit te laten, zeker niet binnen het politieke en religieuze establishment. Het leiderschap van de Joodse gemeenschap gelooft niet in verregaande veiligheidsmaatregelen en houdt vooralsnog vast aan het motto ‘onze beveiliging is de open deur’. Maar onder vier ogen geven Joodse leiders toe dat zij soms vrezen voor een toekomst waarin dit beleid niet meer afdoende zal blijken. Al tweemaal eerder in de afgelopen 75 jaar geloofden de Bosnische Joden dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen.

De Joodse vertegenwoordigers binnen de in 1997 (dus vlak na het einde van de burgeroorlog) opgerichte Interreligieuze Raad beginnen een voorzichtig begin te maken met het proces van verzoening tussen de verschillende etno-religieuze groepen. Secretaris-Generaal Kožemjakin: „Wij zijn het gewend in de minderheid te zijn, de anderen moeten dat nu leren. Als je een imam bent in Trebinje of een orthodoxe priester in Kakanj ben jíj de minderheid. Serviërs, Kroaten en Bosnische moslims moeten leren elkaar weer te respecteren voordat zij elkaar kunnen vergeven. Wij Joden hebben daar zoveel ervaring mee dat wij een katalysator in dit proces kunnen zijn. Wij zijn hier de bruggenbouwers.”

Vergrijzing
Het lijkt wel of de hele Bosnisch-Joodse gemeenschap is verzameld in het gezellig drukke Jewish Community Center in de in Moorse stijl gebouwde asjkenazi-synagoge aan de Miljacka, de rivier die de zuidgrens vormt van het oude centrum van Sarajevo en eeuwig berucht zal zijn omdat aan haar oever op 28 juni 1914 de moordaanslag opaartshertog Franz Ferdinand werd uitgevoerd. Althans, het oudere deel van die gemeenschap. De Joden in Bosnië vergrijzen in hoog tempo. Jongeren zien hun toekomst elders, emigreren naar Israël en van daaruit vaak door naar de VS. Dit is niet echt een verrassing: corruptie, politieke verdeeldheid en een officieel werkloosheidspercentage van 43 procent nodigen nauwelijks uit tot het opbouwen van een carrière of het stichten van een familie in het land van herkomst.

Uit een recent onderzoek blijkt dat liefst 81 procent van de Bosniërs ‘morgen’ zouden emigreren als zij de kans kregen. Jonge Joden hebben met of via Israël deze kans. Igor Kožemjakin ziet de toekomst van zijn gemeenschap (tegenwoordig zo’n 500-1000 personen) somber in: „Het zou al heel mooi zijn als wij niet verder krimpen.” Om vervolgens toch op een positieve noot af te sluiten: „Het afgelopen jaar zijn er twaalf Joodse baby’s geboren in Sarajevo, zo’n geboortegolf, zo’n babyboom, hebben wij al decennia niet meer meegemaakt!” 

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *