Bijna zeventig jaar na de massale uittocht van Iraakse Joden naar Israël zijn er op straat in de Koerdische regio van Irak weer keppeltjes te zien. Wat jarenlang gelijkstond aan vragen om moeilijkheden, leidt nu tot ontroerende taferelen. Ouderen, die nog Joodse buren hebben gehad, beginnen te huilen en zeggen: ‘Eindelijk ben je teruggekeerd’.
Dat is een ervaring die Sherzad Mamzani graag deelt, de Joodse Koerd die door de Koerdische overheid is aangesteld als vertegenwoordiger van de Joodse geloofsgroep in de regio. Dat die functie bestaat, illustreert de grote verandering die daar gaande is, net als het feit dat hij met een keppeltje op over straat durft.
Zelf was ik getuige van soortgelijke reacties, toen ik begin dit jaar drie gasten uit Israël rondleidde in Koerdistan. Ze vergaten al snel hun keppeltjes te bedekken, en kregen tot mijn verrassing alleen maar allerhartelijkste begroetingen waarbij totaal vreemden met hen op de foto wilden. Toen de drie mannen, onder wie een rabbi die zich inzet voor uitstervende Joodse gemeenschappen wereldwijd, mij vroegen hun reis te regelen, spraken we af dat ze vooral niet te veel moesten opvallen. Want hoewel de meeste Koerden een islam light aanhangen die zich goed laat combineren met bier en whisky, zijn er ook conservatieve en salafistische moslims die Israël zien als de grote vijand.

Mijn advies kwam deels voort uit de angst die ik kende van een aantal van mijn Koerdische vrienden, die hun Joodse wortels angstvallig verbergen. Maar ook uit het feit dat Mamzani zelf in de jaren 90 slachtoffer was van een bomaanslag – waarbij hij een hand verloor – omdat een boek dat hij had geschreven over de relatie tussen Koerdistan en Israël de woede had opgeroepen van extreme moslims.
Jarenlang kon je alleen op fluistertoon over Israël praten. Dat de Koerdische leider Malah Mustafa Barzani oude vrienden uit hun geboortedorp Barzan opzocht in Israël was een openbaar geheim, net als de ontmoeting daar jaren later tussen zijn zoon (en huidige president) Massoud en Israëlische bewindslieden. Zelfs al zijn er foto’s van, erover praten deed je niet – en nog onlangs is dat door een Koerdische eindredacteur uit mijn opiniestuk voor zijn medium geschrapt.
Onzichtbaar
Toen ik onderzoek deed voor mijn boek De Joodse bruid trof ik pas na veel zoeken een oud Joods echtpaar, dat wél over hun nazaten in Nederland wilde praten, maar nauwelijks over de dagen dat er nog Joden woonden in Koerdistan. Ook zij waren bang dat als ze zich als Joods bekendmaakten, dat radicale moslims op hun spoor zou zetten.
Aan die research heb ik vriendinnen overgehouden die mij over hun herkomst vertelden op voorwaarde dat ik hun geheim zou bewaken. Maar ook bekenden die hun Joodse wortels opbiechten toen ze over mijn boek hoorden, en wildvreemden die contact met me opnamen om meer te weten te komen over de levens van hun Joodse grootouders. “Thuis willen ze er niet over praten,” kreeg ik dan te horen.
Over je Joods-zijn praatte je niet. De jaren van Jodenvervolging in Irak hebben grote gevolgen gehad voor het Joodse erfgoed, ook voor het spirituele. Net als begraafplaatsen en synagogen er nauwelijks meer zijn, of alleen nog als onherkenbare hoopjes stenen, zijn Joden die hun geloof nog belijden verdwenen, of onzichtbaar. Terwijl Joden toch zo’n drieduizend jaar in Irak hebben gewoond en werden beschouwd als een onlosmakelijk deel van de bevolking, zijn hun sporen na hun vertrek in de jaren 50 grotendeels uitgewist. Met name de in 2003 verdreven dictator Saddam Hoessein heeft daar actief aan meegewerkt.

Coëxistentie
Het waren de Assyrische koningen, die in hun verdeel-en-heersbeleid nieuw veroverde volkeren binnen hun rijk deporteerden, en daarom tussen 721 en 715 vdgj Joodse stammen uit Samaria overbrachten naar het hedendaagse Koerdistan. Nog geen honderd jaar later volgde een nieuwe deportatie uit het juist veroverde Judea naar de omgeving van Babil (Babylon).
Anders dan je zou verwachten keerden de gedeporteerden niet terug toen het Assyrische rijk al snel daarna, in 609, viel; ze genoten de vrijheid hun geloof uit te oefenen, en hadden zich gevestigd. Bovendien moet zo’n lange tocht terug bepaald niet simpel zijn geweest in een tijd dat het belangrijkste transportmiddel nog het paard was.
Een hoogtepunt vormde in Koerdistan het koningshuis van Adiabene, dat zich in de eerste eeuw vdgj tot het jodendom bekeerde. Het voorbeeld van koningin Helena en haar gezin werd door veel Koerdische onderdanen gevolgd. De Joden van Koerdistan waren vooral boeren, handelaren, textielwevers en -ververs, en edelsmeden, die in Babylon waren intellectuelen, die de Talmoed schreven en de latere bankiers van Bagdad werden.
Tegen 1940 was de Joodse gemeenschap in Irak uitgegroeid tot zo’n 150.000 zielen, van wie ongeveer een derde in de Koerdische regio woonde. Maar aan de vreedzame coëxistentie kwam een vrij abrupt einde toen tijdens de Tweede Wereldoorlog nationalisme en nazisme hun intrede deden in de politiek in Bagdad. Anti-Joodse demonstraties en een pogrom in Bagdad die in 1941 aan honderden mensen het leven kostte, beschadigden het eeuwenoude vertrouwen tussen de gemeenschappen. Een groeiend antisemitisme deed de rest, en enthousiaste ronselaars voor de nieuwe Joodse staat wisten velen over te halen tot vertrek.
Geheimtaal
Duizenden Iraakse (en Koerdische) Joden lieten zich het land uitsmokkelen. Om dat vertrek na de vestiging van de staat Israël te legaliseren kwam er in 1950 een speciale wet die Joden toestond hun Iraakse nationaliteit op te geven en naar de Joodse staat te reizen. Hoewel ze gedwongen waren geld en goederen achter te laten, meldde tweederde van de Iraakse Joden zich toch binnen een jaar aan en verliet het land.
Een deel van de achterblijvers vertrok alsnog toen de Jodenvervolging onder Saddam Hoessein in de jaren 70 opnieuw piekte. Een ander deel had zich inmiddels tot de islam bekeerd – en in mindere mate tot het christendom. Of ze deden dat voor de buitenwereld, terwijl ze binnenskamers hun geloof bleven uitoefenen. Met het gevolg dat er zeventig jaar later geen enkele geregistreerde Jood meer is in Irak: niemand heeft op zijn identiteitskaart bij ‘religie’ staan dat hij of zij Joods is. Maar er zijn wel moslims die trots zijn op hun Joodse afkomst, al lopen ze daar niet mee te koop. Maar als ze je vertrouwen, trakteren ze je graag op mooie verhalen over het Joodse verleden.
Een deel van de achterblijvers vertrok alsnog toen de Jodenvervolging onder Saddam opnieuw piekte
Zo bezocht ik een familie die me trots vertelde dat ze het Aramees van de Joden in Koerdistan nog spreken, en dat ze die taal al twee generaties hadden doorgegeven. De grootmoeder was met een moslim getrouwd, maar had haar kinderen haar taal geleerd, die dat weer aan haar kleinkinderen doorgaven. Ze gebruiken het als een soort geheimtaal, en betreurden hardop hoe hun taal verarmde. “We hebben te veel Koerdische leenwoorden omdat we de oorspronkelijke woorden niet meer kennen,” klaagden ze.
Andere vrienden hebben weet van hun Joodse bloedlijn, maar verder lopen ze er niet mee te koop, uit angst voor repercussies. Nadat de radicale IS zich in de regio had gemanifesteerd, vroegen ze mij hen te helpen naar Israël te emigreren om uit haar handen te blijven. Maar ik had nog niet ontdekt dat hun verzoek best kans zou kunnen maken of het kwam tot ruzie binnen de familie. “Mijn vrouw wil niet dat de kinderen daar naar Joodse scholen gaan en Joods worden opgevoed,” vertelde mijn contactpersoon, wiens vrouw van buiten de familie kwam. En dus was het plan van de baan.
Benjews
Weer een andere familie vertelde me dat er in de Koerdische stad Koya, dat als handelscentrum tot in de jaren 50 veel Joodse families telde, veel minder geheimzinnig wordt gedaan. Hier hadden indertijd relatief veel Joden besloten zich dan maar tot de islam te bekeren om huis en haard niet te hoeven verlaten. En de stad weet dat nog feilloos. “Iedere van origine Joodse familie krijgt de titel Benjew mee,” vertelden ze me – wat in het Koerdisch zoveel betekent als: iemand met Joodse wortels.
Dat die wortels soms heel diep gaan, ontdekte ik toen ik, thuis bij een Benjew-familie, een vrouw leerde kennen die de sjabbat in ere hield, en meerdere Joodse gebeden kende. “Die heeft mijn moeder me geleerd,” vertelde ze, “en ik heb ze weer doorgegeven aan mijn kinderen.” Waarop haar zoon opstond om er met gesloten ogen ook een te reciteren. Toen haar man om haar hand kwam vragen, had haar moeder hem opgedragen haar de vrijheid te geven haar geloof te behouden. “En ik heb datzelfde gedaan toen mijn schoonzoon met mijn dochter wilde trouwen.” En ook die volgt het voorbeeld van haar moeder en houdt het geloof in ere. Een van haar zonen is met een orthodox-Joodse vrouw uit Israël getrouwd en woont in Canada, vertelde ze.
Maar dat zijn uitzonderingen, want de Benjews van Koerdistan zijn vooral Joden vanwege hun a omst en niet zozeer vanwege hun geloof. Sommigen geven aan dat ze zich zowel moslim als Joods voelen en halen hun schouders op over het feit dat dit een redelijk onmogelijke combinatie is.
Volgens Sherzad Mamzani zijn er enkele honderden Benjew-gezinnen in Koerdistan, plus een aantal Joodse gezinnen die in 1994 het land uit gesmokkeld waren, maar daarna teleurgesteld uit Israël naar Koerdistan terugkeerden. Dat zijn er meer dan in Bagdad, waar alleen nog een aantal ouderen woont die daar – met medeweten overigens van de Iraakse autoriteiten – toezicht houden op Joodse eigendommen. Uit angst voor aanslagen zijn zij niet alleen niet geregistreerd als Joods, maar ook niet meer zichtbaar als zodanig.
Afschuw en woede
Angst speelt een hoofdrol in de Joodse geschiedenis in Irak. Tijdens de Koerdische burgeroorlog in de jaren 90 vluchtten nog honderden Benjews naar de grens met Iran, omdat een van de strijdende Koerdische partijen de hulp van Saddam Hoessein had ingeroepen. Toen Saddams troepen Erbil en Koya binnentrokken, was voor veel Benjews de herinnering aan de Jodenvervolging uit de jaren 70 al voldoende om elders een veilig heenkomen te zoeken.

“We zaten twee maanden in een tent vlak bij de Iraanse grens, voordat het veilig genoeg was om weer naar huis te gaan,” vertelde een vrouw uit Koya mij, die met een Benjew was getrouwd. Het trof me dat, hoewel zij zelf niet Joods is, ze zich totaal identificeert met de afkomst van haar man. Zij vertelde me hoe moeilijk uitvoerbaar de wens is om het Joodse geloof weer op de identiteitskaarten vermeld te krijgen. “Dan moet ik me laten scheiden van mijn man. Want een moslimvrouw mag niet met een Jood of christen getrouwd zijn.”
Toch zijn er ook Benjews die toenadering zoeken tot het Joodse geloof. Een enkeling ‘bekeert’ zich openlijk en begint een leven als Jood in Koerdistan, en doorbreekt daarmee de jarenlange traditie van geheimhouding en angst. Vaak tot schrik van naaste familie, die de breuk niet gemaakt heeft en vreest voor de gevolgen die dit ook voor hen kan hebben.
Die stap is wel de uiterste consequentie van de verandering die is ingezet in Iraaks Koerdistan na de opmars van IS. Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken, IS is indirect verantwoordelijk voor het feit dat Joden in Koerdistan langzaam uit de schaduw treden. Of exacter: de weerstand tegen IS onder de Koerden. Want aan het front tegen IS kwamen zeker 1400 Koerdische peshmerga-strijders om en een aantal Koerdische krijgsgevangenen werd bloedig onthoofd. Ook op straat regeerde de angst: aanslagen en slapende cellen noopten tot strengere veiligheidsmaatregelen.
IS wist zo’n vijfhonderd Koerdische rekruten te werven, wat leidde tot afschuw en woede jegens de groep en de radicale islam als geheel. Net als het feit dat duizenden yezidi’s, die kunnen worden gezien als de oorspronkelijke Koerden, werden vermoord of ontvoerd, en vrouwen werden gedwongen tot een lot als seksslaaf voor IS-strijders.
Opbouwen
Terwijl de Koerdische overheid de tientallen salafistische imams onder de loep nam en moskeeën sloot, daalde het moskeebezoek met zo’n 40 procent. Dat kwam maar deels doordat ouders hun jongeren weghielden van imams die hen zouden kunnen rekruteren voor IS, maar veel meer nog doordat mensen zich afkeerden van de islam. Daardoor ontstond belangstelling voor andere, oudere geloven, zoals het zoroastrisme, dat een eigen directoraat kreeg binnen het Koerdische ministerie van religie. Datzelfde gebeurde verbazend genoeg ook voor het jodendom – doordat Sherzad Mamzani, die zichzelf een activist noemt voor de Joodse zaak in Koerdistan, de overheid daartoe wist te bewegen. Een van zijn plannen behelst het openen van een synagoge. “Voor wie dan?” vroeg een van mijn Benjew-contacten zich af. “Daar zullen niet veel mensen komen, de angst voor de radicale moslims is nog steeds veel te groot.”
Even belangrijk is het feit dat de Benjews, na meer dan een generatie als moslims te zijn opgevoed, nauwelijks kennis hebben over het Joodse geloof of zijn rituelen. Mamzani is naar Israël getogen om in de Koerdische gemeenschap daar een rabbijn voor de synagoge te werven; maar die zal zich vooreerst toch vooral moeten toeleggen op het weer opbouwen van een geloofsgemeenschap.
Naast de nieuwe synagoge, heeft het directoraat plannen om historische plekken in ere te herstellen. Mamzani noemt de tombes van de profeten Nachoem, Eliëzer en Daniel, zelfs al ligt die laatste in de bepaald niet veilige oliestad Kirkoek. “De overheid is akkoord om Joodse culturele plaatsen voor honderd procent te restaureren,” zegt hij.

Probleem is wel dat er zo weinig over is. Onder Saddam is veel vernietigd – tot en met de begraafplaatsen. Maar ook de tijd deed z’n werk, en de Koerdische voorliefde voor nieuw ten koste van oud. Van de Joodse wijken in de Koerdische steden is niet veel over; al heeft het feit dat die in Erbil in een armenwijk veranderde geleid tot verval in plaats van nieuwbouw, waardoor je daar tenminste nog een indruk krijgt van hoe die wijk er ooit uitgezien moet hebben.
Kaddiesj
In de citadel van Erbil hebben Joden, moslims en christenen jarenlang samengewoond, wat terug te zien is in het badhuis, de eeuwenoude hamam. Tussen de ornamenten boven de deur en aan de muren is ook de davidster te vinden – alleen staat die niet op één, maar op twee punten. Mamzani meent dat dit de synagoge van de citadel moet zijn geweest – hoewel betrouwbare bronnen mij meldden dat die zich elders bevond – en wil het badhuis opeisen als Joods museum.
De enige herkenbare ruïne van een synagoge staat in de christelijke plaats Al Qosh en herbergt de tombe van Nachoem – op zich al een uitzonderlijk verschijnsel in een Joods gebedshuis. Hier geven Hebreeuwse inscripties op pilaren en stenen tafelen een indruk van de leeftijd van het pand, dat voorzien is van een tinnen dak om verder verval te voorkomen.

Bezoekers branden er kaarsen en knopen er wenslintjes aan het hekwerk rond de tombe. Meermaals heb ik er kaarsen aangetroffen uit Israëlische supermarkten, en ook de oude Chaldese beheerder van de synagoge, die de sleutel had overgenomen van de laatste rabbijn, vertelde over Joodse bezoekers uit het buitenland. Manzani wil dit graag structureren. “We willen graag samenwerken met Israëlische touroperators zodat Joden onder onze bescherming Koerdistan kunnen bezoeken,” zegt hij.
Maar de kans is groot dat diezelfde IS die Koerdische Joden uit de schaduw haalde, de buitenlandse zal afschrikken. Zolang de frontlinie nog op vijftig kilometer van de Koerdische hoofdstad ligt, en er regelmatig slapende cellen van IS-aanhangers worden opgerold, is een ontdekkingstocht door Joods Koerdistan vooral iets voor avonturiers.
En zullen weinig Joden openlijk durven te bidden bij het graf van de Koerdische leider Malah Mustafa in Barzan, zoals mijn drie gasten deden. Een bijzonder moment, om een rabbijn bij het simpele aarden graf, omgeven door Koerdische functionarissen, de Kaddiesj te zien bidden. Een moment dat om herhaling vraagt, omdat het verleden en heden verenigt.

Judit Neurink is correspondent in Irak voor Trouw en De Standaard en organiseerde tot de komst van IS reizen door Iraaks Koerdistan. Haar boek De Joodse bruid (Uitgeverij Jurgen Maas, 2014) verschijnt binnenkort in Koerdische vertaling.
Dit artikel verscheen in NIW 29, 5776. Foto’s: Judit Neurink.