Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Dossiers

Gebeten door een woestijnspin

Sinds 2014 wordt op 30 november jaarlijks het gedwongen vertrek van bijna een miljoen Joden uit Arabische landen herdacht, dat na de stichting van de staat Israël plaatsvond. Niet alleen is een complete cultuur verdwenen, ook zijn bezittingen verloren gegaan die naar huidige maatstaven miljarden waard waren. De stille exodus begint langzaam de aandacht te krijgen die het verdient. Het NIW draagt bij met een achtdelige serie over Joodse vluchtelingen uit Arabische landen. Aflevering 6: Miriam Kijl-Zairi uit Jemen.

Achsa Vissel 08 februari 2021, 10:00
Gebeten door een woestijnspin

Dit artikel verscheen eerder in NIW 40, 5778 / 2018.

Met zijn honderden trokken ze door de woestijn, begin 1948, vlak voor de stichting van Israël: Jemenitische Joden, op weg naar de stad Aden om daarvandaan naar het Heilige Land gebracht te worden. Lopend in de brandende hitte, met niets bij zich behalve pakezels en wat vee om als voedsel te dienen. Mannen beschermend aan de buitenkant, vrouwen, kinderen en ouderen in het midden. Aan het hoofd van de enorme groep stond Natan Zairi, vader van Miriam Kijl-Zairi, die toen nog een kleuter was. In de maanden voor de tocht had hij in de omgeving van zijn woonplaats Rada’a, dichtbij de stad Sana’a, de Joodse gemeenschappen in de omgeving ingelicht. Onderweg sloten ze zich bij de groep aan. Miriam: “De imam uit ons dorp – er werd gezegd dat hij een Joodse grootmoeder had – was goed voor de Joden. Hij had mijn vader, het hoofd van de kehilla, gewaarschuwd. Denk erom, had hij gezegd, jullie broeders en zusters in Europa worden afgeslacht. Ook hier begint het te broeien. Vertel niemand iets, pak je spullen en vertrek. Mijn vader knoopte het in zijn oren. We gingen, en iedereen moest mee. Joden zijn elkaars familie en je familie laat je niet achter. Dus maakten we een flinke omweg om complete gemeenschappen op te halen, uit plaatsen als Dhamar, Taiz en Hodeida.” Het aandenken dat Miriam aan de tocht overhield is blijvend. Aan haar gezicht zie je niets, pas als ze haar lip een beetje opzijschuift zie je het litteken aan de binnenkant. “’s Nachts sliep ik dicht tegen mijn moeder aan. We zijn allebei klein, en voor een woestijnspin die vocht nodig had was onze mond een makkelijk doel. We hebben hetzelfde litteken, op precies dezelfde plek.”

Angst voor een infuus
Veel Joden overleefden de zware reis niet. Bij het oversteken van een rivier werden een zus en broertje van Miriam op het nippertje van de verdrinkingsdood gered door een medereiziger. Mooi detail: later werd de redder de man van Miriams zus en vader van haar kinderen. Maar anderen hadden minder geluk, ze stierven onderweg. “Ze konden de tocht niet aan, of werden vermoord door rovers.” Ook een geliefde tante van Miriam redde het niet. “Ze haalde het tot Aden, maar overleed in een ziekenhuis. Het beeld van het infuus in haar arm bleef voor mij gekoppeld aan de dood: toen ik de eerstvolgende keer iemand met een infuus zag dacht ik dat die dood zou gaan. Ook mijn opa van vaderskant overleed tijdens de tocht. Mijn oma, zijn vrouw, was een echte power lady. Ze hield ons onderweg overeind met haar kracht.” In Aden moesten ze lang wachten tot ze weg konden. De tocht door de woestijn had zes maanden geduurd, toen Miriam uiteindelijk in 1949 in Israël arriveerde was het anderhalf jaar sinds ze uit haar geboorteplaats vertrok. Van de vlucht herinnert ze zich niets. “Van anderen weet ik dat er plaats werd gemaakt voor zoveel mogelijk mensen door stoelen uit het vliegtuig weg te halen en te vervangen door banken.”

Miriams oma van vaderskant

Archeologische vondsten wijzen op Joodse aanwezigheid in Jemen sinds 110 voor het begin van de gewone jaartelling, volgens andere bronnen was die er nog eerder. Sommige Jemenitische Joden traceren hun stamboom tot de stammen van Juda, Benjamin, Levi en Ruben. Die resulteerden in drie groepen Jemenitische Joden, de Baladi, de Shami en Rambamisten, volgers van Maimonides, die alle drie hun eigen liturgie wisten te bewaren. Tot vroeg in de tiende eeuw hadden Joden vrijheid van religie in ruil voor de jizya, de speciale belasting voor Joden en christenen in moslimlanden. Daarna verslechterde hun positie en kwam er onregelmatig antisemitisch geweld voor. Tussen 1881 en 1914 vond de eerste immigratiegolf naar Israël plaats. Zo’n tien procent van de Joodse populatie vertrok naar het toenmalige mandaatgebied Palestina, vooral om religieuze redenen. In aanloop naar de stichting van de staat Israël vond er in 1947 in Aden een pogrom plaats waarbij 82 Joden het leven lieten, gevolgd door een plundering in 1948. Het leidde ertoe dat de American Jewish Joint Distribution Committee in actie kwam om in 1949 de operatie Vliegend Tapijt uit te voeren. Daarbij werd het overgrote deel van de in Jemen levende Joden per vliegtuig naar Israël vervoerd. In Aden werden zoveel mogelijk Joden bijeengebracht. Leiders van Joodse gemeenschappen, onder wie Miriams vader, waren benaderd om dat te realiseren. Niet alleen de tocht erheen had levens gekost, ook tijdens het wachten op vervoer naar het Heilige Land stierven honderden Joden in doorgangskamp Hashed. Zelfs de vliegreis naar Israël overleefde een aantal niet. In 1950 hadden in totaal 50.000 Joden uit Jemen Israël bereikt. Daarna werd nog druppelsgewijs alia gemaakt, tot de burgeroorlog van 1962 daar een eind aan maakte. De weinige Joden die nu nog in Jemen leven worden ernstig gediscrimineerd.

Vertrek in de nacht
In Jemen had de familie Zairi het goed. Miriams vader was een zakenman met koffievelden en veel personeel. “Zoals veel Jemenitische Joden was hij rijk, maar liet dat niet zien. Hij gaf veel tsedaka (liefdadigheid). We waren erg religieus, mijn broers gingen naar een jesjiva en droegen peies (pijpenkrullen bij het oor, gedragen door zeer orthodoxe Joden). Mijn vader dreef veel handel met Arabieren en verborg zijn peies om niet herkenbaar te zijn als Jood. Hij was dolgelukkig toen hij ze in Israël wel openlijk kon dragen.” Ondanks dat heeft ze over antisemitisme in Jemen weinig gehoord. “Joden waren ook in trek, omdat er gezegd werd dat we met succes om regen kunnen bidden.” Miriams vader vertrouwde zijn Arabische personeel. “Maar uit voorzorg werd toch aan niemand verteld dat we weggingen. Doodstil, met weinig spullen, zijn we midden in de nacht vertrokken. Het meeste dat ik weet komt van mijn oudere zus, ik was piepjong en heb alleen flarden van herinneringen. We lieten alles achter: ons huis, bezittingen, de koffievelden van mijn vader, boeken. Gelukkig konden we de sefer Tora wel meenemen. De vrouwen trokken lagen kleding over elkaar aan, om zoveel mogelijk mee te kunnen nemen. Mijn moeder verstopte haar sieraden onder haar kleren.” Zakjes geld en goud werden verborgen in de zadeltassen van de ezels. Onderweg werd de groep door dieven belaagd. “Als we ze geld gaven zou er niets gebeuren. Zo niet, dan namen ze de vrouwen mee.” Vader Zairi betaalde, maar de bende nam toch een nichtje mee, dat de familie nooit terug heeft gezien. “Hij ging erachteraan en onderhandelde zonder succes over haar vrijlating.” Zwaar mishandeld kwam hij na drie weken terug, na nog drie weken hersteltijd konden ze pas verder. Het nichtje bleek gedwongen bekeerd tot de islam, haar twee kinderen moesten zonder hun moeder verder. 

‘Joden waren in trek, omdat gezegd werd dat we met succes om regen kunnen bidden’

Ontvoerde vrouwen
Vrouwen ontvoeren was geen onbekend verschijnsel voor de familie Zairi. Vóór de tocht waren er al pogingen gedaan om familieleden van Miriam te kidnappen. “We droegen dezelfde kleding als de islamitische buren, toch zagen sommigen het verschil. Onbekende mannen probeerden mijn moeder weg te voeren op een ezel, later deden ze hetzelfde bij mijn zus. Beide keren kon mijn vader, die als ‘Sjeik Natan’ in hoog aanzien stond in de Arabische gemeenschap, ze op tijd redden.” Naast Arabisch spraken de Jemenitische Joden Hebreeuws. Miriam: “Met een zwaar, herkenbaar accent.” Religie was van groot belang binnen de gemeenschap. “We hebben heel eigen tradities. Elk jaar met Pesach sloeg mijn vader zijn talliet om en nam een tas op zijn schouder met de sefer Tora, plus iets te drinken voor onderweg. Hij zei dat als we het komende jaar niet lief waren hij naar Jeruzalem zou gaan. Dan huilden wij natuurlijk. Achteraf gezien was het net Sinterklaas: als je niet lief bent krijg je geen cadeautje.” Bij aankomst in Israël kuste Miriams vader de grond en zwoer het land nooit te zullen verlaten. En daar hield hij zich aan, ondanks de vele smachot (feestelijkheden, zoals bruiloften) in het buitenland.

Miriam Zairi aan de start van haar carrière

Gestolen sieraden, gestolen kinderen
In Aden moest de groep een jaar lang wachten. “Tijdens de voorbereidingen op onze alia deed de Sochnoet (hulpinstantie voor Joden die naar Israël emigreren) schandelijke dingen. Medewerkers lieten de vrouwen hun prachtige sieraden inleveren, die waren ‘te zwaar’ voor het vliegtuig. De waarde ervan zou ten goede komen aan het nieuwe land. “Natuurlijk deden ze dat. Geld en bezit deden er niet toe, want we gingen naar Jeruzalem.” Maar de waardevolle juwelen verdwenen. “Je kon er op straat in Israël iemand mee zien lopen. Wat moest je zeggen? Dat is van mij? Jemenieten zijn naïef, daar is misbruik van gemaakt. Mijn moeder heeft haar sieraden in het geheim begraven, een Sochnoetmedewerker die haar stiekem volgde groef ze weer op.” Na aankomst in Israël werd het nog veel erger: pasgeboren Jemenitische baby’s verdwenen. Volgens de ziekenhuismedewerkers waren ze overleden, de ouders kregen ze niet meer te zien en er waren geen graven. “Via via hoorden we dat die kinderen als adoptiekind waren weggegeven aan Asjkenazische families. Toen mijn moeder in 1950 mijn broertje kreeg, heeft ze zich heftig aan hem vastgeklampt om hem bij zich te houden.” Een onvoorstelbare zaak, maar nog meer voor de goedgelovige Jemenieten. “Dat de ene Jood de andere zoiets aan kon doen ging er bij hen niet in. Het feit dat we vermagerd en uitgeput in Israël aankwamen werd als excuus gebruikt: we zouden niet goed voor onze kinderen kunnen zorgen. Dat we een extreem zware tocht achter de rug hadden en in Jemen welvarend waren geweest werd voor het gemak over het hoofd gezien.” Tussen 1948 en 1954 verdwenen duizenden immigrantenbaby’s, voor het grootste deel van Jemenitische afkomst. Hoewel het volgens een Israëlisch onderzoek uit 2001 geen georganiseerde operatie was om kinderen bij hun ouders weg te halen en ter adoptie af te staan, wijzen recente, schokkende Israëlische documentaires wel in die richting. 

Miriam Zairi poseert met oude en nieuwe Israëlische sieraden in Margriet

Muziekscene
Zoals velen uit haar familie – en bekende Jemenitische Israëli’s als Ofra Haza en Achinoam Nini (Noa) – is Miriam erg muzikaal. Na het vervullen van haar dienstplicht werd ze ontdekt als zangeres. Via de internationaal gerenommeerde club Omer Khayyam in Jaffa kwam ze in Parijs terecht. Daar belandde ze in de studentenrellen van 1968. Ze koelde af bij een vriendin in Brussel, liep daar de Nederlandse artiestenmanager Hans Boskamp van platenmaatschappij EMI tegen het lijf en reisde door naar Amsterdam. Ze deed auditie bij voormalig EMI-directeur Theo Roos, verantwoordelijk voor het succes van onder anderen Phil Collins, en kreeg een contract. Ze viel midden in de muzikale scene, ging om met Ramses Shaffy en hoboïst Han de Vries en begeleidde Max Tailleur tijdens zijn laatste tournee. Ook in België en Duitsland trad ze op. Met haar talent, schoonheid en bijzondere afkomst werd ze een geliefd onderwerp voor de Nederlandse media. Ze verwachtte uiteindelijk weer naar Israël te gaan, maar toen ze verliefd werd op de Nederlandse Fred Kijl was er geen weg meer terug. Ze trouwden in 1971 en kregen zoon Allon en dochter Sharon. Tijdens haar verloving droeg ze de kostbare Jemenitische sieraden waarmee ze voor een artikel in Margriet had geposeerd. Haar carrière zette ze op een lager pitje en twintig jaar geleden stopte ze helemaal, vanwege een oorprobleem. “Nu zing ik alleen nog voor mijn plezier.” Haar geboorteland zag ze nooit terug. “Maar in 1989 ging ik met mijn kinderen naar een tentoonstelling over Jemen in het Tropenmuseum. De beelden van op qat (een licht verdovend middel) kauwende mannen en de geur van Jemenitische kruiden openden iets in me. Ik herinnerde me weer Arabische woorden. Even was ik terug in mijn land.” 

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Opmerkingen (1)
Martina Bogaerts 08 februari 2021, 10:42
Je zou er een boek kunnen over svhrijven of film kunnen van maken van deze mooie, moedige Jemenitische Exodus.
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *