Intel, de Amerikaanse microchipgigant, ziet af van een overname van Tower, een Israëlisch bedrijf dat halfgeleiders maakt. Intel wilde Tower overnemen voor 5,9 miljard dollar (ruim 5,4 miljard euro), maar heeft zijn pogingen opgegeven omdat de Chinese regering geen toestemming geeft voor de fusie.
Het Israëlische Tower, gevestigd in Migdal HaEmek, is hiermee slachtoffer geworden van een handelsoorlog tussen China en de Verenigde Staten. De regering van de Amerikaanse president Joe Biden stelde onlangs strenge voorwaarden aan de im- en export van hoogwaardige informatietechnologie van en naar China. De basis van het conflict zijn Chinese overtredingen van het intellectuele eigendomsrecht en de toekomst van Taiwan, het de facto onafhankelijke, democratisch bestuurde eiland voor de Chinese kust dat Beijing als een afvallige provincie beschouwt.
Het torpederen van de overeenkomst tussen Intel en Tower mag gezien worden als een wraakactie van de Chinezen. “Na een zorgvuldige afweging en grondige discussie, en nadat wij geen indicaties kregen over een zekere (lees: Chinese, red.) verplichte regulerende toestemming, zijn beide partijen overeengekomen hun fusieakkoord te beëindigen,” liet Tower weten in een verklaring. Het aandeel van het Israëlische bedrijf aan de Amerikaanse technologiebeurs Nasdaq daalde zo’n 10 procent nadat het nieuws bekend werd gemaakt.
Toch hoeft het bedrijf niet te wanhopen: vorig jaar had het een inkomen van rond de anderhalf miljard euro en Intel betaalt nu een schadevergoeding voor de verbroken overeenkomst van liefst 353 miljoen dollar. Dat bedrag is een schijntje voor Intel. Vorig jaar maakte premier Benjamin Netanyahu feestelijk bekend dat de microchip-reus een fabriek gaat bouwen in Israël met een prijskaartje van 25 miljard dollar. Die fabriek moet volgens het Israëlische ministerie van Financiën in 2027 klaar zijn en beginnen met productie. Het megaproject van Intel in de stad Kiryat Gat zal naar verwachting duizenden banen opleveren voor de Israëlische economie.
Abonneer op het NIW
